vrijdag 25 september 2009

De stalker en de soldaat

“Kom je Alan?”
De man keek hoopvol vanaf de kade naar beneden. Op de boot die daaronder lag, een Sea Safe Dandy, net groot genoeg voor één man, net geschikt voor de overtocht van Naarden naar Enkhuizen, stond een grote gestalte. Hij was rond de zeventig jaar oud, ruim 1 meter tachtig groot met brede schouders en het verweerde gezicht van de geoefende zeiler. Zijn scherpe bruine ogen stonden waakzaam boven een grote bruin-grijze baard. Een groter contrast met degene die net gesproken had was niet denkbaar. Met zijn 1 meter 65 leek de man een dwerg naast Alan Partridge, wat nog werd versterkt door zijn blozende ronde wangen.
“Do you come?” zei de man, die zich als Karel van der Waals had voorgesteld.
Alan glimlachte over het gebroken Engels. Vanaf het moment dat ze elkaar ontmoet hadden, nu twee dagen geleden, toen de blozende man zijn bootje naast dat van Alan had aangelegd, had hij zijn best gedaan om zich in het Engels verstaanbaar te maken. Maar het was “Dinglish” zoals Alan het noemde, Dutch en English door elkaar heen.
“Whereto my friend?”
“In the bar there is an Irish Group, they play songs, from the people.”
“Folk songs eh? Well, not today. I’m busy.”
Het “busy” kwam er hard en onverbiddelijk uit. Alan wist niet waar hij de aandacht van deze man aan verdiend had. Bij hun eerste ontmoeting, een burenpraatje van zeilers, had de man zich meester gemaakt van de conversatie. Hij was een werkloze leraar natuurkunde, maakte een vakantietochtje over het Naardermeer en was al een tijdje alleen. Alan had beleefd geluisterd, maar raakte geleidelijk verstoord door de langdradige verhalen. Zelf had hij geen enkele behoefte aan de small talk die de man eruit perste met de geoefendheid van een Ierse setter met haar tiende worp.
“Oh, I can help?”
Alan deed net alsof hij om zich heen speurde naar een klusje dat Karel zou kunnen doen.
“Don’t think so. Got it under control,” zei hij.
“Well.” De man aarzelde en voelde dat hij begon te blozen. Hij haatte dat maar er was niets aan te doen. Karel had totaal geen zin om in zijn eentje naar de bar te gaan, hij kende er niemand en het vooruitzicht om de hele avond alleen een toeschouwer te zijn en misschien door anderen als een zielig geval te worden gezien, trok hem niet erg aan. Maar de vriendelijke Engelsman die hij hoopvol op zijn pad had gevonden wilde niet erg meewerken. Hij besloot het maar op te geven.
“Okay, well, maybe next time then.”
“Yes, you can always hope…” Alan draaide zich al om en was het hele gesprek al bijna weer vergeten.
Die hele verdere dag gebeurde er niets, en dat was precies de bedoeling. Alan gooide zijn lijntje in het water en zat in de warme najaarszon tevreden naar het water te staren. Uit de verte hoorde hij stemmen over het water, kinderstemmen, want het waren de laatste dagen van de herfstvakantie en veel gezinnen hadden nog een laatste tochtje gemaakt over het meer, onwillig om afscheid te nemen van het prachtige zomerweer van dat jaar met zijn hoge, voor Nederland ongewone temperaturen. Een zuchtje wind stak op en op hetzelfde moment voelde Alan de lijn naar beneden schieten. Even later lag er een grote snoekbaars op het dek van zijn kleine boot. “Diner” mompelde hij tevreden.
De volgende morgen was het iets koeler en Alan deed geen moeite om snel uit zijn bed te kruipen. Het was warm genoeg in het vooronder van de boot en de eigenhandig gevangen maaltijd had hem lui gemaakt. Neuriënd zette hij de gaspit aan om water te koken voor de noodzakelijke twee koppen koffie die hij elke morgen dronk.
Toen hoorde hij een stem van boven komen.
“Alan? Are you there?”
Dammit, dacht Alan. Hij stak zijn hoofd door de deur en riep naar boven. “What do you want?”
‘Hi,” zei Karel, “I wanted to invite you to a cup of coffee.”
Alan zuchtte.
“How about me inviting you for a cup of coffee?”
“That’s fine.” Karel lachte breed. De Engelsman leek te ontdooien.
“Well, then wait for me to invite you.”
“Yes?” zei Karel, maar zonder begrip voor de ironie in Alans woorden. De laatste begreep intussen dat hij niet duidelijk genoeg was geweest, maar aarzelde. Voor een ogenblik had hij medelijden met de man.
“Okay, c’mon then, get on board.”
“Dank, graag,” zei de man.
Hij haalde een extra kop te voorschijn terwijl de leraar zich voorzichtig op het dek liet zakken.
Voor een ogenblik zaten ze zwijgend tegenover elkaar, beide met een grote kop oploskoffie in de hand. Karel staarde enigszins bedremmeld over het water maar op het gezicht van de Engelsman tegenover hem was geen enkel spoor van ongemak te bespeuren. Ook geen spoor van interesse trouwens. Het was net alsof de natuurkunde leraar er niet was.
“Do you know any Irish songs?” zei Karel tenslotte.
“What? Do you want me to sing?”
“Neenee!” Karel moest lachen. “I mean…” begon hij, maar hij kwam er niet uit. “Het schijnt een mooie groep te zijn, ik bedoel een goede groep, met een mooi repertoire. Je verstaat toch wel een beetje Nederlands, Alan? Mijn Engels is niet zo goed.”
“What?”zei Alan. Op het gezicht van Karel was al bijna de wanhoop af te lezen. Alan vertrok geen spier van zijn gezicht en zei toen: “Ek verstao you hail chood hoor.”
“Hoe lang ben je al in Nederland?” ging Karel opgelucht verder.
“Way too long,” kwam het antwoord.
“Ben je gepensioneerd?”
“For years and years now.”
“Ik zat net te denken, doe je iets met boten?”
“I sail on them.”
“Nee, ik bedoel, ben je botenbouwer of zeilinstructeur of zo?”
“Been there, done that, yes.”
“Kun je me er iets over vertellen?”
“Nope, can’t do that. If I tell you, you have to be killed, top secret you know.”
“He, de oorlog is al lang voorbij hoor.”
“No it isn’t. Not for me.”
Karel lachte, nu opeens uitgelaten, alsof de spanning van hem wegviel. Hij begon grote sympathie te voelen voor de humoristische Engelsman tegenover hem, die net als hij toch heel eenzaam moest zijn.
Alan had er genoeg van. “Well, if you’ve finished your coffee, I got to move on, got tons of stuff to do on the boat and must get some shopping done before winter.”
Karel begreep dat dit het signaal was voor het afscheid, dankte uitgebreid voor de koffie, wat door de Engelsman met een handgebaar werd weggewoven, en klauterde toen de wal weer op.
Toen hij enkele meters verder terugkeek om nog een keer te zwaaien naar zijn nieuw gevonden vriend, was het dek al weer leeg en geen spoor van Alan te zien.
Ook die dag ging voorbij zonder verdere incidenten. Alan had het koffiebezoek al weer bijna vergeten en verheugde zich nog steeds over het warme weer en de bijtgrage vissen. Maar diezelfde avond betrok de lucht en vielen er enkele regendruppels. Vlakbij in het dorp was een of ander feest begonnen. Een harde stem klonk onverstaanbaar uit luidspeakers en terwijl de regendruppels zich tot dikke stralen verdichtten hoorde hij de blèrende stem van André Hazes. Rillend van de ingevallen koelte dook hij onder de dekens en de slaapzakken en probeerde wat te lezen. Ondanks het lawaai vanaf de kade viel hij snel in slaap en het boek gleed uit zijn handen.
De volgende dag zat Alain net mopperend in zichzelf naar het leeslampje te staren, waarvan de batterij het in de loop van de nacht had opgegeven. Hij had geen idee waar hij een nieuwe batterij vandaan moest halen, maar zonder dat lampje kon hij ’s avonds niet lezen. Hij ging staan op het dek, keek opnieuw uit over het water dat baadde in het zonlicht. De geur was nu anders, het rook klam, omdat het hout van zijn boot de regen had opgezogen die uren lang met bakken was gevallen. Hij klauterde met moeite de wal op, om te gaan kijken of hij in Enkhuizen ergens een batterij vandaan kon halen en net toen hij zich herinnerde dat het zondag was en zijn tocht dus tevergeefs zou zijn, zag hij een stuk karton op de kade liggen. Met grote letters stond daarop geschreven: “Alan, ik ben in de kroeg, kom even een kop koffie halen, Karel.”
“The pox on you,” dacht Alan. “I got a stalker.”
“Hi Alan,” klonk het meteen. Karel kwam rustig aanlopen alsof hij vlakbij had staan wachten. Hij wees met een dikke vinger naar het karton. “Heb je het gelezen? Zin om even mee te komen?”
“Is that the pub with the irish?”
“Yes,” zei Karel.
“well, okay then.”” Hij stapte de boot op, pakte zijn jas met enige moeite uit het vooronder en klom hijgend de kade weer op. De Irish Pub bleek niet ver weg te zijn, zodat ze al snel aan een tafeltje zaten in de vroege morgenzon, beide met een grote dampende mok koffie voor zich.
“Kun je vanavond niet ook komen?”, vroeg Karel, “dan is die groep er weer.”
“When I see them, I got to finish the job.”
“Wat?”
“Look, I’m a soldier, I fought the Irish all my life. So listen, if I come with you and I see them, I got to kill them all.”
“Je maakt een grapje.”
“Nay, ik maok cheen chrapje. It’s my job, you see. Got to kill the paddies before they get to you, you know. The only good paddy is a nice dead paddy. Especially when they’re IRA.”
“Dat is toch allemaal voorbij?”zei Karel.
“No, not really.”
Karel keek ongemakkelijk, besloot toen dat het een grapje moest zijn, maar zijn lach klonk geforceerd.
Toen ze even daarna afscheid namen en Karel op weg ging naar zijn eigen boot – die verder weg in de haven lag sinds Alan van de havenmeester toestemming had gekregen in een leeg vak te komen aanleggen waar normaal het jacht van de burgermeester voor anker ging – liep Karel sneller dan gebruikelijk, vastbesloten om zo spoedig mogelijk grote afstand van Alan te nemen. “Hij moet een grapje maken,” zei hij tegen zichzelf. En even later bedaarde hij weer wat en ging langzamer lopen. Natuurlijk, dat is Engelse humor, hij zit me te stangen, dacht hij. Toen hij even omkeek, zag hij dat Alan nog steeds voor de pub stond en naar binnen tuurde. Misschien komt hij vanavond, dacht hij tevreden.
Maar diezelfde avond, ondanks zijn vaste voornemen om opnieuw te proberen de Engelsman uit zijn tent te lokken, voelde hij zich niet rustig toen hij in de richting van Alans boot liep. Maar iets trok zijn aandacht. Een menigte mensen stond voor de Irish Pub, die vanaf de kade te zien was, vlakbij de brug over het kanaal. Vanuit de verte zag hij dat Alan op de kade stond, in gesprek verwikkeld met een man in een militair uniform. Dat zal de havenmeester wel zijn, dacht Karel, of iemand van de waterpolitie. Toen hij dichterbij kwam, hoorde hij een deel van het gesprek.
“Heel vreemd, recht door zijn achterhoofd,” zei de man in het uniform.
“That’s the style of an execution, but why did nobody see what happened?”
“Het zal komen door het lawaai, ze waren bezig om hun luidspeakers en zo op te stellen.” Het geluid van een politiesirene overstemde heel even zijn woorden. Karel stond stil, op een meter afstand en had het gevoel dat hij aan de bodem was vastgespijkerd. Bewegingloos wachtte hij af wat er nog meer gezegd werd. “Ze waren nog maar net bezig en toen hoorde iemand iets knappen, het leek op een champagnekurk, en toen viel de manager voorover van het podium af.”
“Old man, was he?”
“Ja, in de zeventig, zei tegen iedereen dat hij uit Belfast kwam en allemaal ellende had meegemaakt. Ze zeiden zelfs dat hij voor de IRA gevochten had. Nu was hij de manager van de groep. Ze zouden vanavond weer weggaan.”
Nu leek Alan de nabijheid van Karel op te merken.
“Hi,” zei hij. “Did you hear?”
“Hear what?”
“De manager van de Ierse groep is neergeschoten vanmiddag, op klaarlichte dag nota bene. Een schot recht door zijn hoofd en niemand heeft een idee wie het gedaan heeft. Ze stonden er allemaal zowat omheen, maar niemand heeft iets gezien,” zei de officier snel.
Alan keek scherp naar het gezicht van Karel.
“Are you alright, mate? You look a bit pale?”
Karel hapte naar adem. Hij keek in het harde gezicht van Alan, in de bruine ogen van de man die gezegd had elke Ier neer te knallen die hij maar tegenkwam. Zonder iets te zeggen draaide Karel zich om en begon te hollen, zo snel als hij maar kon. Zijn jas fladderde achter hem aan. Hij struikelde, maar klauterde weer overeind zonder achter zich te kijken. Grinnikend keken beide mannen hem na. Alan wachtte even tot hij uit het gezichtsveld was verdwenen en zei toen: “Thanks Peter, I think it worked to get rid of him.”
“No thanks, that’s my job,” zei de havenmeester in accentloos Engels. “You’re sure it’s enough?”
Alan knikte. “We won’t see him again for sure. Well, lots of work to be done, can’t stay here. But tell me what this guy is up to, will you? One can’t be too careful.”
Die avond zat Alan tevreden in zijn boot, met een nieuw lampje en een nieuwe batterij. De blozende stalker was vertrokken, had hij gehoord van de havenmeester. Die was nu mijlenver weg. Hij was zo haastig vertrokken dat hij zijn liggeld, een fikse 120 euro niet eens betaald had. Hij pakte een lapje uit de doos voor hem. En begon zorgvuldig zijn pistool schoon te maken. Gewoon als voorzorg. Want misschien zou hij vanavond iemand herkennen in de Irish Pub. Uit de oude tijd. Want zijn oorlog was nog niet voorbij.