zaterdag 19 december 2009

De eindredactiemachine

Er is maar één ding erger dan afwassen, en dat is eindredactie.

Gelukkig hebben we behalve een vaatwasser ook een spelling- en grammatica controle. ik heb de nieuwste gekocht.
Eindredactie is makkelijker dan ooit omdat in WORD bij voorbeeld de grammatica controle tussen tientallen hopeloos irrelevante opmerkingen nog weleens raak scoort. Hoofdletter vergeten of spatie teveel bij voorbeeld, of geen congruentie van geslacht of getal. Maar die gevallen zijn zeldzaam. Meestal leidt het alleen maar af.
Ik merkte dat ik soms een alinea veranderde alleen maar om te kijken of ik de groene onderstreping kon weg krijgen. Vaag taalgebruik stond er dan soms – vaag, omdat het geen standaard zin was maar genuanceerd geformuleerd. Maar ik weet nu hoe je de knop “negeren” moet gebruiken.

De rode onderstreping is van een andere orde. Ik dicteer vaak met Dragon en als die het correct hoort – 99% tegenwoordig – dan is het ook altijd correct gespeld. Althans volgens de ingebouwde woordenlijst. WORD denkt daar soms anders over en dan moet je een beslissing nemen.

Zonder het te willen neem je beslissingen die zijn beïnvloed door de programma’s die je gebruikt.
Zo zeg ik nooit meer “niks” maar altijd “niets” omdat WORD dat verkeerd vindt. Ik heb het nooit meer over “iets onaardigs” – is vaag – maar over een onaardigheid, waar WORD geen bezwaar tegen heeft.
Gisteren schreef ik zomaar op, dat God de wereld in zes dagen heeft geschapen.

Mijn Hitchens Redaction and Interpretation Software - een programma in WORD - zette dat meteen vol groene strepen.

“Vaag of misleidend taalgebruik” stond er, want hij spreekt uiteraard ook Nederlands.

Bij de suggesties vond ik:

“De kosmos is uit de Big Bang voortgekomen.”

Het is alsof je vaatwasser ook de tafel dekt.

donderdag 19 november 2009

Geloof en Redelijkheid

Toen ik Nietzsche begon te lezen verloor ik mijn geloof.
Ik was al twaalf jaar oud, of pas. Normaal gesproken zou ik over dergelijke dingen niet hebben nagedacht. Ik was opgegroeid in een seculier gezin, met vluchtige sporen van gelovigheid. Maar op mijn elfde had ik de Bijbel ontdekt als een Spannend Boek. Dat was een tekst die niet onmiddellijk betekende wat er stond. Die tekst moest worden uitgelegd, in verband gebracht met andere teksten, via een soms complexe procedure worden gelezen. Voor mijn ontwakende intellect was dat een uitdaging en een zeer bevredigende hobby. Want voetballen of worstelen, daar was ik niet erg goed in.
De Bijbel dus. Eerst in gesprekken met Jehova's Getuigen die met mijn moeder de Wachttoren wilden lezen en in mij wel een aardige jonge bekeerling zagen. Maar toen vooral met "Broeder Post", de man van de Bijbelkiosk in Amsterdam-Oost, die bij de Vergadering van Gelovigen hoorde.
Ik werd daar niet meteen uiterst gelovig van, maar een jaar later was mijn bekering - een klassieke in de trant van: O God wees mij arme zondaar genadig en dat alles - en dan doop, aanvraag avondmaal etc. al een feit.

En toen begon ik Nietzsche te lezen.

Zijn verhaal over de "dood van God" in Zarathustra bij voorbeeld. En even later de postume teksten uit de "Wil tot Macht." Dat waren ook teksten die je moest uitleggen, in verband brengen met andere teksten, kortom hier lag opnieuw een groots terrein voor mijn uitleg-hobby gereed. Maar nu kwam daar nog iets bij, want al die teksten waren "Teksten", d.w.z. canoniek. Heilig, geheimzinnig en betrouwbaar. In wat anderen gedacht hadden, lag de sleutel van het leven. En als de Teksten elkaar tegenspraken was er werk voor mij te doen. Er moest dan een Beslissing vallen. Nietzsche lezen was dus de aanleiding voor een kleine existentiële crisis.
Want toen ik net begon te geloven, dat "het is de Heer die zowel als het werken in ulieden werkt," en God dus zelf het geloof in Christus in mensen opwekt, kwam Nietzsche mij vertellen hoe dat eigenlijk werkte. Zo had de Meester van het Wantrouwen het bedacht:

De nog onbeschaafde mens gelooft dat de Toorn de oorzaak is van het feit dat hij kwaad is, de Geest de oorzaak dat hij denkt en de ziel de oorzaak dat hij gevoelens heeft, zo heeft de mens op een nog naïever niveau de neiging om bepaalde verschijnselen te verklaren met gebruik van persoonlijke wezens. Zo is het met een Christen, de meest naïeve en onbeschaafde mens van deze tijd, die de hoop, de rust en het gevoel van verlossing herleidt op een psychologische inspiratie van God.
In de psychologische vorming van een beeld van God wordt een toestand omgebouwd tot een werking van een persoonlijke oorzaak.
Een persoonlijk gevoel van macht bij voorbeeld maakt dat iemand twijfelt aan zichzelf. Hij heeft de moed niet zichzelf als oorzaak te zien van dit gevoel. En dan postuleert hij een sterkere persoonlijkheid, een godheid, om dit gevoel te verklaren.
De oorsprong van de religie is in de extreme gevoelens van macht te zoeken.


Exit geloof.

Nietzsche was nu mijn god. Wil tot macht, omkering van alle waarden, de Méér-dan-Mens, de ontmaskering van de "burgerlijke" moraal etc, etc. In plaats van geloof oefende ik mijn kritische wantrouwen. Nietzsche, zelf schrijver van behoorlijk Bijbels proza in zijn Zarathustra, werd de nieuwe Bijbel. En de vrienden die samen met mij aan filosofie deden - Pieter de Bruyn-Kops, Frans Jeursen, Arnout Augusteijn, Willem Perreyn, Alfred Denker, Arie-Jan van der Bom, David-Jan Donner - vormden de Nieuwe Gemeente.

Maar toen begon ik Karl Barth te lezen.

Ik vereenvoudig het nu, behoorlijk, moet ook wel. Ik las nog wel meer, maar hier kwam het toch op neer. Karl Barth, eerst in samenvatting en toen, voor een paar honderd gulden aangeschaft van mijn eerste salaris als nachtportier, de grote Kirchliche Dogmatik.
Zijn tekst over de drievoudige manier waarop het Woord van God werkt: als geschreven tekst, als verkondiging in de Kerk en als Jezus Christus zelf. En zijn teksten over de relatie van Openbaring en Ervaring. Tegengesteld aan Nietzsche dus.
Opnieuw een revolutie, maar geen eenvoudig herstel van mijn Vergaderingsgeloof. Eigenlijk kwam de gelo-vigheid niet terug, want die was bij Barth ook niet te vinden. Het kwam niet aan op mijn geloof. En redelijkheid, rationaliteit was niet in strijd met het evangelie. In tegendeel! Voeg daar nog de studie Hebreeuws bij en enkele jaren theologie en toen was de synthese bereikt. Een geloof zonder gelovigheid en een filosofie zonder atheïstisch vooroordeel.
Nu ging het opnieuw over de Tekst en zijn uitleg, maar zonder de vooroordelen en de subjectieve drang van de gelovigheid. Wat staat er nu echt? Wat wil die oude Tekst met ons? In Barths teksten voel je de crisis, de confrontatie van heel onze moderne cultuur met die veel oudere - primitieve? ja, mythische? ja - die ons toch iets te zeggen heeft omdat wij de volle waarheid ook niet hebben. De Bijbel is een middel tegen onze arrogantie, een kritische tegenstem die niet mag verstommen omdat we ons anders in onze verwaandheid opsluiten.
Waar ik nu sta, een slordige veertig jaar nadat ik als pre-puber de Bijbelkiosk binnenhuppelde, is dan ook moeilijk te omschrijven.
Eigenlijk ben ik niet gelovig, en mijn temperament dwingt me eerder een filosoof dan een theoloog te zijn. Maar ik kan de verhalen over het oude Israël en Jezus van Nazareth ook niet zomaar loslaten. Ze zeggen me soms meer dan de moderne literatuur of de canonieke filosofen.
Maar misschien heeft Nietzsche ondanks alles toch gelijk:

Onder zieken is het gevoel van gezondheid al voldoende om aan God, aan de nabijheid van God te geloven.


Misschien is geloof in God inderdaad een ziekte.

Die is bij mij dan ongeneeslijk gebleken.

2009 © R.A. Veen

dinsdag 17 november 2009

Hoe meer, hoe beter

Bedrijven houden veel mensen aan het werk. Niet iedereen en dat heet werkloosheid, maar het overgrote deel van de mensheid werkt voor een bedrijf. Dat is niet anders in een eenmansbedrijf, vooral niet als de eigenaar/ondernemer een Vrouw is.
Het Bedrijf waar ik het over heb heeft geen mensen in loondienst, maar in je eentje kun je het niet redden. De mensen die af en toe komen werken krijgen een mooie interne benaming. Zo heeft dit Bedrijf een "webboy" - Webdesigner en webmaster eigenlijk. Dat klinkt een beetje als Boy Robin, van Batman. Ze hebben ook een photoshopgirl - net veertien, maar een wizard, komt zo uit Hogwarth School for Wizardry, afdeling tiff-bewerking. En natuurlijk een administrator, maar die heet gewoon boekhouder, of Veen, of hé jij daar, al naar gelang.
Dat is alles en dus blijven er nog aardig wat functies over. Er is de Art Director, de PR-manager, de Director Communications, de Director Innovative and Derivative Art, de koffiejuffrouw, de kantinejuffrouw, de schoonmaakploeg, de directeur van de Personeelsafdeling en er is zelfs iemand voor het jaarlijkse bedrijfsuitje. En dat is makkelijk want alleen de vaste employees gaan mee. En die zitten allemaal in één lijf.
Dat éne lijf hoort bij de Directrice van dit bedrijf (CEO) die ook nog eens mijn partner is. Als je haar een dag meemaakt zie je haar van de ene persoon naar de andere overschakelen. Ze begint de dag als koffiejuffrouw, schakelt dan moeiteloos over naar Hoofd Kantine en verwerkt haar eigen ontbijtje en gaat dan monter op weg naar het Werk. Eenmaal aangekomen, (file? Nooit!) verdeelt ze als CEO de taken van die dag en schakelt dan moeiteloos over naar een van de andere functies.
Dat gaat razendsnel en is alleen te zien als een gecontroleerde vorm van gekte. Multiple Personality Disorder heet dat in gewone wereld. Maar wat weet men daar nu van bedrijven? Na een uurtje tiff-bewerking wordt overgeschakeld naar de directeur communicaties en overleg gevoerd met de drukker. Zo hoort dat in een echt bedrijf. En wie zegt dat een klein bedrijf niet een groot bedrijf kan zijn?

"Goedemorgen."
"Goedemorgen, U spreekt met de Telefoniste van het Huizer Art Center, waarover gaat het?"
"Over een bestand van jullie dat…"
"Ogenblikje ik verbind u even door."
"Hallo?"
"Goedemorgen, U spreekt met Bruin, hoofd afdeling Tiff-bewerking. U had een technische vraag?"
"Ja, ik wilde weten of u het kleurenschema kon aanpassen op de FTP-server, bestand…eh, nummer 10110? Het is nu veel te donker."
"Ogenblikje, ik schakel u even door naar de afdeling Innovative and Derivative Art, die gaan daarover. Even geduld a.u.b."
"Oké."
Terwijl de man even wacht bij een gezellig muziekje van James Overlast wordt druk gezocht naar de Directeur van de afdeling, maar die zit nog koffie te drinken. Uiteindelijk komt zij tevoorschijn.
"Goedemorgen, met Noelle van Derivative Art, wat kan ik voor u doen?"
"Had ik u net niet aan de lijn?"
"Nee,dat is mijn collega. Wat kan ik voor u doen? Tijd is geld, hoor."
"Oké dan. Ik zit met het kleurenschema van uw bestand 10110."
"Maar wie bent u?"
"Van MOORS, uit Almere, de drukker. Ik had een vraag."
"Heeft dat te maken met de compositie?"
"Nee, met het KLEURENSCHEMA."
"U hoeft niet zo te schreeuwen, maar dan bent u verkeerd."
"Ik ben verkeerd….?"
"Ja, u moet de afdeling Technische Afwerking hebben. Ik verbind u door, ogenblikje."
James Overlast blért nog wat de ether in, maar dit keer gaat het sneller.
"Met Bruin, afdeling Techniek."
"Ja hoor eens, ik weet nu zeker dat u het bent, ik trap daar niet meer in."
"Ik weet ook heel zeker dat ik het ben, maar ik ben er niet zeker van dat u het bent. Dus, wie bent u?"
"Van Moors, van de drukkerij in Almere."
"Oh ja, meneer Van Moors waar kan ik u mee van dienst zijn?"
"IK HEB INFORMATIE NODIG OVER UW BESTAND 10110!"
"Meneer toch, zo vroeg in de morgen en dan al helemaal over uw toeren? Zal ik u doorverbinden met de afdeling Personeelszaken?Prima therapeuten daar hoor."
"Nee, ik wil alleen informatie over 10110."
"Prima, wat wilde u weten?"
"Of het KLEURENschema wat minder donker zou moeten."
"Even kijken, ja dat lijkt me een goed idee. Maar wilt u dat even checken met de Art Director?"
"Gaat u mij dan weer doorverbinden?"
"Ik zou het wel willen, meneer, maar de Art Director heeft haar vrije dag vandaag, kunt u morgen terugbellen?"
"Ik zal het vragen aan mijn Communications Officer."
"En mag ik de naam van die, eh, Communications Officer even noteren?"
'Jazeker, dat is meneer Van Moors, dat is zijn naam, net als van onze PR-functionaris, onze CEO, onze Art Director en het hoofd van de afdeling Communicatie, Allemaal Van Moors."
"Interessant meneer. En die kunnen ons morgen te woord staan?"
"Even kijken, nee, gek hoor, ze zijn allemaal morgen niet aanwezig. Ze zijn OVERSPANNEN."
"Ik zal het doorgeven meneer, zodra onze directrice weer terugkomt van de lunch. En van ons allemaal hier, nog een fijne dag gewenst."

Gij zult Plotten

Ik heb vandaag alleen mijn filosofieles van vanavond voorbereid. Dat is gedeeltelijk ook schrijven maar toch niet echt.

Want het echte schrijven ligt berustend te wachten in het zwarte notitieblok van 200 pagina's aan de rechterkant van mijn bureau dat ik vandaag met grote inspanning wist te ontlopen. Daar staan de aantekeningen over "Cornelis", de nieuwe, die nog geen pagina heeft, omdat ik wilde "plotten."
Hoe ziet zo'n aantekening er dan uit?

Bij mij staat er ook ander spul in het Boek: aantekeningen van Spaanse lessen in de zomer, (?Qué tal? Estoy bien, muchas gracias.) diepzinnige filosofische notities (de hermeneutische cirkel betreft lezer en schrijver bij Gadamer, en lezer en tekst bij Hirsch) en ander verspreid spul.
Het enige wat er nooit, NOOIT inkomt zijn boodschappenlijstjes. Niet die van twee ons kaas en een nieuw potje aardbeienjam, maar lijstjes van [i]Dingen Die Ik Moet Doen[/i]. Daar heeft een mens een makkelijk weg te gooien kladblok voor nodig. Daar wil niemand beschaamd nog jaren aan herinnerd worden. Want van de 25 items komen er toch maar vier ooit klaar. En dan doe je ook nog eens tien dingen die niet op het lijstje staan - gewoon voor de lol. De waarheid is duidelijk en ligt op straat voor het grijpen: Boodschappenlijstjes zijn afspraken met jezelf die bedoeld zijn om verbroken te worden. Dus dat hoort niet in het Boek.
Dit wel:

[quote]Cornelis/Cor - [i]what if [/i]- iemand met zware mentale handicap & gedragsstoornis heeft lucide periodes in zijn dromen. Daar is hij de held in een semi-middeleeuwse wereld. Vlak voor het inslapen even het besef dat hij naar een andere wereld overgaat. Bij het opstaan snel vergeten van zijn lucide periode. Schrijft soms dingen op om niet te vergeten, maar kan dan de volgende dag zijn tekst niet lezen.
Lijkt op - roman die ik niet meer weet. Ging over melaatse met hetzelfde verschijnsel.
3e persoon of ik-figuur?[/quote]

En dan gaat het weer verder met Spaans.

Hebben jullie dit soort tekstjes ook?

Ik heb het plotten nog niet voltooid en mag dus nog niet schrijven. Officieel dan. Eerst de Plot, anders ga je op Slot. Je loopt muurvast zonder plot, na twee hoofdstukken al. Dat heb ik met mezelf afgesproken en ik zal het maar toegeven, dat staat op een Boodschappenlijstje - het énige, heus! - waarmee het Zwarte Boekje opent. "Eerst Plotten" staat er dreigend, alsof het het 11e gebod van de Sinaï betreft. Het is een heuse en stevige afspraak met zichzelf, en heel belangrijk, want je hebt dan een stok achter de deur. Je moet jezelf vastleggen, jezelf durven confronteren met de eisen die je aan jezelf stelt. De allerhoogste, vanzelf.

Maar ik loop nu al vast in het plotten, weet niet precies hoe de gebeurtenissen in het verhaal moeten lopen zodat ze tonen wat ik wil laten zien. De dubbelheid binnen een dezelfde mens. De mogelijkheid - [i]what if[/i] is een excuus voor allerlei gekte natuurlijk - van een persoon die in onze wereld als mafkees, gek, krankzinnige geldt. Maar die in zijn innerlijk volkomen "normaal" is. Wat als hij die normaliteit in een heel spannend leven gewoon beleeft n een echte held is? En wat gebeurt er als die werelden door elkaar heen gaan lopen? Ik vind het een spannend idee, maar een idee is geen roman. Dan heb je eerst nog een Plot nodig. Idee plus Plot = Roman, net zoals Persoon plus Conflict = Karakter.

Maar ik loop dus vast, zei ik, in dat *@!!##$! plot en daarmee wordt alles uitgesteld. Ik heb het boek wéér niet in dertig dagen klaar, zoals het handboek (Write your Novel in 28 Days) wel belooft.
Maar het handboek zegt dan ook dat je in vijf dagen alles geplot moet hebben. En dat klopte al niet bij mij.



Dus heb ik vandaag één pagina geschreven. Van de nieuwe roman. Zonder plot-idee. Gewoon een stukje. Foei.

Maar soms moet je je gewoon niet aan de afspraak houden.

vrijdag 25 september 2009

De stalker en de soldaat

“Kom je Alan?”
De man keek hoopvol vanaf de kade naar beneden. Op de boot die daaronder lag, een Sea Safe Dandy, net groot genoeg voor één man, net geschikt voor de overtocht van Naarden naar Enkhuizen, stond een grote gestalte. Hij was rond de zeventig jaar oud, ruim 1 meter tachtig groot met brede schouders en het verweerde gezicht van de geoefende zeiler. Zijn scherpe bruine ogen stonden waakzaam boven een grote bruin-grijze baard. Een groter contrast met degene die net gesproken had was niet denkbaar. Met zijn 1 meter 65 leek de man een dwerg naast Alan Partridge, wat nog werd versterkt door zijn blozende ronde wangen.
“Do you come?” zei de man, die zich als Karel van der Waals had voorgesteld.
Alan glimlachte over het gebroken Engels. Vanaf het moment dat ze elkaar ontmoet hadden, nu twee dagen geleden, toen de blozende man zijn bootje naast dat van Alan had aangelegd, had hij zijn best gedaan om zich in het Engels verstaanbaar te maken. Maar het was “Dinglish” zoals Alan het noemde, Dutch en English door elkaar heen.
“Whereto my friend?”
“In the bar there is an Irish Group, they play songs, from the people.”
“Folk songs eh? Well, not today. I’m busy.”
Het “busy” kwam er hard en onverbiddelijk uit. Alan wist niet waar hij de aandacht van deze man aan verdiend had. Bij hun eerste ontmoeting, een burenpraatje van zeilers, had de man zich meester gemaakt van de conversatie. Hij was een werkloze leraar natuurkunde, maakte een vakantietochtje over het Naardermeer en was al een tijdje alleen. Alan had beleefd geluisterd, maar raakte geleidelijk verstoord door de langdradige verhalen. Zelf had hij geen enkele behoefte aan de small talk die de man eruit perste met de geoefendheid van een Ierse setter met haar tiende worp.
“Oh, I can help?”
Alan deed net alsof hij om zich heen speurde naar een klusje dat Karel zou kunnen doen.
“Don’t think so. Got it under control,” zei hij.
“Well.” De man aarzelde en voelde dat hij begon te blozen. Hij haatte dat maar er was niets aan te doen. Karel had totaal geen zin om in zijn eentje naar de bar te gaan, hij kende er niemand en het vooruitzicht om de hele avond alleen een toeschouwer te zijn en misschien door anderen als een zielig geval te worden gezien, trok hem niet erg aan. Maar de vriendelijke Engelsman die hij hoopvol op zijn pad had gevonden wilde niet erg meewerken. Hij besloot het maar op te geven.
“Okay, well, maybe next time then.”
“Yes, you can always hope…” Alan draaide zich al om en was het hele gesprek al bijna weer vergeten.
Die hele verdere dag gebeurde er niets, en dat was precies de bedoeling. Alan gooide zijn lijntje in het water en zat in de warme najaarszon tevreden naar het water te staren. Uit de verte hoorde hij stemmen over het water, kinderstemmen, want het waren de laatste dagen van de herfstvakantie en veel gezinnen hadden nog een laatste tochtje gemaakt over het meer, onwillig om afscheid te nemen van het prachtige zomerweer van dat jaar met zijn hoge, voor Nederland ongewone temperaturen. Een zuchtje wind stak op en op hetzelfde moment voelde Alan de lijn naar beneden schieten. Even later lag er een grote snoekbaars op het dek van zijn kleine boot. “Diner” mompelde hij tevreden.
De volgende morgen was het iets koeler en Alan deed geen moeite om snel uit zijn bed te kruipen. Het was warm genoeg in het vooronder van de boot en de eigenhandig gevangen maaltijd had hem lui gemaakt. Neuriënd zette hij de gaspit aan om water te koken voor de noodzakelijke twee koppen koffie die hij elke morgen dronk.
Toen hoorde hij een stem van boven komen.
“Alan? Are you there?”
Dammit, dacht Alan. Hij stak zijn hoofd door de deur en riep naar boven. “What do you want?”
‘Hi,” zei Karel, “I wanted to invite you to a cup of coffee.”
Alan zuchtte.
“How about me inviting you for a cup of coffee?”
“That’s fine.” Karel lachte breed. De Engelsman leek te ontdooien.
“Well, then wait for me to invite you.”
“Yes?” zei Karel, maar zonder begrip voor de ironie in Alans woorden. De laatste begreep intussen dat hij niet duidelijk genoeg was geweest, maar aarzelde. Voor een ogenblik had hij medelijden met de man.
“Okay, c’mon then, get on board.”
“Dank, graag,” zei de man.
Hij haalde een extra kop te voorschijn terwijl de leraar zich voorzichtig op het dek liet zakken.
Voor een ogenblik zaten ze zwijgend tegenover elkaar, beide met een grote kop oploskoffie in de hand. Karel staarde enigszins bedremmeld over het water maar op het gezicht van de Engelsman tegenover hem was geen enkel spoor van ongemak te bespeuren. Ook geen spoor van interesse trouwens. Het was net alsof de natuurkunde leraar er niet was.
“Do you know any Irish songs?” zei Karel tenslotte.
“What? Do you want me to sing?”
“Neenee!” Karel moest lachen. “I mean…” begon hij, maar hij kwam er niet uit. “Het schijnt een mooie groep te zijn, ik bedoel een goede groep, met een mooi repertoire. Je verstaat toch wel een beetje Nederlands, Alan? Mijn Engels is niet zo goed.”
“What?”zei Alan. Op het gezicht van Karel was al bijna de wanhoop af te lezen. Alan vertrok geen spier van zijn gezicht en zei toen: “Ek verstao you hail chood hoor.”
“Hoe lang ben je al in Nederland?” ging Karel opgelucht verder.
“Way too long,” kwam het antwoord.
“Ben je gepensioneerd?”
“For years and years now.”
“Ik zat net te denken, doe je iets met boten?”
“I sail on them.”
“Nee, ik bedoel, ben je botenbouwer of zeilinstructeur of zo?”
“Been there, done that, yes.”
“Kun je me er iets over vertellen?”
“Nope, can’t do that. If I tell you, you have to be killed, top secret you know.”
“He, de oorlog is al lang voorbij hoor.”
“No it isn’t. Not for me.”
Karel lachte, nu opeens uitgelaten, alsof de spanning van hem wegviel. Hij begon grote sympathie te voelen voor de humoristische Engelsman tegenover hem, die net als hij toch heel eenzaam moest zijn.
Alan had er genoeg van. “Well, if you’ve finished your coffee, I got to move on, got tons of stuff to do on the boat and must get some shopping done before winter.”
Karel begreep dat dit het signaal was voor het afscheid, dankte uitgebreid voor de koffie, wat door de Engelsman met een handgebaar werd weggewoven, en klauterde toen de wal weer op.
Toen hij enkele meters verder terugkeek om nog een keer te zwaaien naar zijn nieuw gevonden vriend, was het dek al weer leeg en geen spoor van Alan te zien.
Ook die dag ging voorbij zonder verdere incidenten. Alan had het koffiebezoek al weer bijna vergeten en verheugde zich nog steeds over het warme weer en de bijtgrage vissen. Maar diezelfde avond betrok de lucht en vielen er enkele regendruppels. Vlakbij in het dorp was een of ander feest begonnen. Een harde stem klonk onverstaanbaar uit luidspeakers en terwijl de regendruppels zich tot dikke stralen verdichtten hoorde hij de blèrende stem van André Hazes. Rillend van de ingevallen koelte dook hij onder de dekens en de slaapzakken en probeerde wat te lezen. Ondanks het lawaai vanaf de kade viel hij snel in slaap en het boek gleed uit zijn handen.
De volgende dag zat Alain net mopperend in zichzelf naar het leeslampje te staren, waarvan de batterij het in de loop van de nacht had opgegeven. Hij had geen idee waar hij een nieuwe batterij vandaan moest halen, maar zonder dat lampje kon hij ’s avonds niet lezen. Hij ging staan op het dek, keek opnieuw uit over het water dat baadde in het zonlicht. De geur was nu anders, het rook klam, omdat het hout van zijn boot de regen had opgezogen die uren lang met bakken was gevallen. Hij klauterde met moeite de wal op, om te gaan kijken of hij in Enkhuizen ergens een batterij vandaan kon halen en net toen hij zich herinnerde dat het zondag was en zijn tocht dus tevergeefs zou zijn, zag hij een stuk karton op de kade liggen. Met grote letters stond daarop geschreven: “Alan, ik ben in de kroeg, kom even een kop koffie halen, Karel.”
“The pox on you,” dacht Alan. “I got a stalker.”
“Hi Alan,” klonk het meteen. Karel kwam rustig aanlopen alsof hij vlakbij had staan wachten. Hij wees met een dikke vinger naar het karton. “Heb je het gelezen? Zin om even mee te komen?”
“Is that the pub with the irish?”
“Yes,” zei Karel.
“well, okay then.”” Hij stapte de boot op, pakte zijn jas met enige moeite uit het vooronder en klom hijgend de kade weer op. De Irish Pub bleek niet ver weg te zijn, zodat ze al snel aan een tafeltje zaten in de vroege morgenzon, beide met een grote dampende mok koffie voor zich.
“Kun je vanavond niet ook komen?”, vroeg Karel, “dan is die groep er weer.”
“When I see them, I got to finish the job.”
“Wat?”
“Look, I’m a soldier, I fought the Irish all my life. So listen, if I come with you and I see them, I got to kill them all.”
“Je maakt een grapje.”
“Nay, ik maok cheen chrapje. It’s my job, you see. Got to kill the paddies before they get to you, you know. The only good paddy is a nice dead paddy. Especially when they’re IRA.”
“Dat is toch allemaal voorbij?”zei Karel.
“No, not really.”
Karel keek ongemakkelijk, besloot toen dat het een grapje moest zijn, maar zijn lach klonk geforceerd.
Toen ze even daarna afscheid namen en Karel op weg ging naar zijn eigen boot – die verder weg in de haven lag sinds Alan van de havenmeester toestemming had gekregen in een leeg vak te komen aanleggen waar normaal het jacht van de burgermeester voor anker ging – liep Karel sneller dan gebruikelijk, vastbesloten om zo spoedig mogelijk grote afstand van Alan te nemen. “Hij moet een grapje maken,” zei hij tegen zichzelf. En even later bedaarde hij weer wat en ging langzamer lopen. Natuurlijk, dat is Engelse humor, hij zit me te stangen, dacht hij. Toen hij even omkeek, zag hij dat Alan nog steeds voor de pub stond en naar binnen tuurde. Misschien komt hij vanavond, dacht hij tevreden.
Maar diezelfde avond, ondanks zijn vaste voornemen om opnieuw te proberen de Engelsman uit zijn tent te lokken, voelde hij zich niet rustig toen hij in de richting van Alans boot liep. Maar iets trok zijn aandacht. Een menigte mensen stond voor de Irish Pub, die vanaf de kade te zien was, vlakbij de brug over het kanaal. Vanuit de verte zag hij dat Alan op de kade stond, in gesprek verwikkeld met een man in een militair uniform. Dat zal de havenmeester wel zijn, dacht Karel, of iemand van de waterpolitie. Toen hij dichterbij kwam, hoorde hij een deel van het gesprek.
“Heel vreemd, recht door zijn achterhoofd,” zei de man in het uniform.
“That’s the style of an execution, but why did nobody see what happened?”
“Het zal komen door het lawaai, ze waren bezig om hun luidspeakers en zo op te stellen.” Het geluid van een politiesirene overstemde heel even zijn woorden. Karel stond stil, op een meter afstand en had het gevoel dat hij aan de bodem was vastgespijkerd. Bewegingloos wachtte hij af wat er nog meer gezegd werd. “Ze waren nog maar net bezig en toen hoorde iemand iets knappen, het leek op een champagnekurk, en toen viel de manager voorover van het podium af.”
“Old man, was he?”
“Ja, in de zeventig, zei tegen iedereen dat hij uit Belfast kwam en allemaal ellende had meegemaakt. Ze zeiden zelfs dat hij voor de IRA gevochten had. Nu was hij de manager van de groep. Ze zouden vanavond weer weggaan.”
Nu leek Alan de nabijheid van Karel op te merken.
“Hi,” zei hij. “Did you hear?”
“Hear what?”
“De manager van de Ierse groep is neergeschoten vanmiddag, op klaarlichte dag nota bene. Een schot recht door zijn hoofd en niemand heeft een idee wie het gedaan heeft. Ze stonden er allemaal zowat omheen, maar niemand heeft iets gezien,” zei de officier snel.
Alan keek scherp naar het gezicht van Karel.
“Are you alright, mate? You look a bit pale?”
Karel hapte naar adem. Hij keek in het harde gezicht van Alan, in de bruine ogen van de man die gezegd had elke Ier neer te knallen die hij maar tegenkwam. Zonder iets te zeggen draaide Karel zich om en begon te hollen, zo snel als hij maar kon. Zijn jas fladderde achter hem aan. Hij struikelde, maar klauterde weer overeind zonder achter zich te kijken. Grinnikend keken beide mannen hem na. Alan wachtte even tot hij uit het gezichtsveld was verdwenen en zei toen: “Thanks Peter, I think it worked to get rid of him.”
“No thanks, that’s my job,” zei de havenmeester in accentloos Engels. “You’re sure it’s enough?”
Alan knikte. “We won’t see him again for sure. Well, lots of work to be done, can’t stay here. But tell me what this guy is up to, will you? One can’t be too careful.”
Die avond zat Alan tevreden in zijn boot, met een nieuw lampje en een nieuwe batterij. De blozende stalker was vertrokken, had hij gehoord van de havenmeester. Die was nu mijlenver weg. Hij was zo haastig vertrokken dat hij zijn liggeld, een fikse 120 euro niet eens betaald had. Hij pakte een lapje uit de doos voor hem. En begon zorgvuldig zijn pistool schoon te maken. Gewoon als voorzorg. Want misschien zou hij vanavond iemand herkennen in de Irish Pub. Uit de oude tijd. Want zijn oorlog was nog niet voorbij.

donderdag 6 augustus 2009

Vastlopen in een plot....


Vastlopen in je roman, het moeten wegleggen om er pas na weken weer aan te kunnen beginnen en dan toch niet te weten hoe het moet aflopen.
Waarschijnlijk is dat voor schrijvers een normale gebeurtenis, voor iedereen herkenbaar, behalve voor enkele reuzen natuurlijk die er nooit last van hebben en hun romans er in een vloeiende beweging uitpersen. Maar dat zijn mensen van wie ik de diepte van het talent niet kan peilen.

Voor mij als schrijvende sterfeling is het vastlopen in een plot nog een heel gewone zaak. Toch kwam het onverwacht omdat ik de lessen ter harte had genomen uit diverse boeken over het schrijven: je gaat pas schrijven als je plot klaar is. Eerst de verhaallijn, dan de uitwerking ervan chronologisch, dan de verdeling over hoofdstukken en dan die hoofdstukken weer opdelen in scenes. Er kan dan niets misgaan. Het boek schrijft zich vanzelf.

Zoals de flaptekst zegt: je eerste boek in dertig dagen......

Okay. Dus ik schreef mijn invallen en ideeen op, ontwierp mijn karakters (en hun conflict, oh je, het conflict!), ontwikkelde de plot, bouwde er mijn verhaallijnen omheen, bepaalde de locaties en zocht zelfs foto's op internet van figuren die op mijn karakters moesten lijken. Dan heb je geen problemen met de beschrijving van de lichtval op het bruine haar, dat een hoofdstuk verder blond blijkt te zijn om daarna te veranderen in rode krullen.

Zo voorbereid begon ik opgewekt aan mijn boek.

Haha. Ik hoor u lachen.

"Mijn" boek? Dat suggereert dat ik de baas ben, tenminste de eigenaar, maar het is eigenlijk vreemd dat de naam van de auteur op de cover komt te staan en dat dat jouw naam is. Daar heb je eigenlijk geen recht op. Een boek doet zelf iets, een verhaal gaat een eigen kant op, de personen dwingen je om iets anders te doen dan jij met je invallen en ideeen en plotstructuren en verhaallijnen van tevoren had bedacht. Je word er gewoon sjagrijnig van als je telkens weer merkt dat zij het tempo, de gebeurtenissen en zelfs hun eigen taalgebruik bepalen.

Almachtige auteur? Guttegut. Dat mocht je willen. Je bent het slaafje van je personages...

En dat is de reden dat ik nu vast zit. Muurvast. En dat hebben de personen in mijn nieuwe roman "Jephta's dochters" op hun geweten. Een zinderende roman van 200 pagina's over een vader die meent zijn dochter terug gevonden te hebben, maar eigenlijk had moeten ontdekken dat het de dochter van zijn broer is die zijn vrouw verkrachtte toen ze nog maar net getrouwd waren wat die vrouw niet heeft willen opbiechten. Over de moeizame relatie van die vader met zijn dochter gaat het hele boek.

Aan het eind weet de lezer hoe het zit vanwege de aantekeningen van de psychiater van zijn broer - inmiddels is die broer tragisch overleden en zijn (ex-)vrouw wil het nog steeds niet vertellen - maar Charles, de hoofdpersoon, komt er maar niet achter.

Nu was dat wel de bedoeling. Dat was een deel van mijn plot, hoe hij er achter komt en hoe hij dat verwerkt. Het is dan ook niet mijn schuld dat het niet zo gaat. Niet omdat ik niet wil dat hij er niet achter komt, maar omdat het verdomde boek het niet wil. Elke keer als ik me voorstel hoe hij die aantekeningen leest en dan ontdekt dat het zijn dochter niet is, knapt er iets in me en weet ik niet hoe ik schrijven moet, willen mijn vingers niet meer verder, slaat mijn PC op tilt, of belt de buurvrouw om een kopje suiker te lenen.

Help! Nog heel even, dan geef ik het op, en dan geef ik het boek zijn zin. Dan eindigt het zonder dat Charles weet dat zijn vrouw is verkracht door zijn vereerde broer en dat zijn dochter eigenlijk zijn nichtje is.

En iedereen weet: zodra je daaraan begint, heb je geen leven meer. Dat weten die romans maar al te goed, dat jij daar zit als slachtoffer, als willig instrument, dat je geen controle meer hebt. En voor je het weet schrijven zij je boek, en ben je niet meer de baas.

Ik denk dat jullie dat allemaal allang wisten en dat er een samenzwering aan de gang is. Beginnende schrijvers wordt dat niet verteld. Jullie lokken ze aan met mooie boekjes over plotstructuren en hoe je dialogen construeert en niemand, maar dan ook niemand zegt gewoon heel eerlijk dat het een illusie is. Dat zou de verkoop van al die handige boekjes over hoe je je boek moet schrijven in 30 dagen en 4 uur en hoeveel pagina's je heldenroman mag tellen en niet meer dan 10 hoofdstukken mag bevatten van dertig pagina's elk ernstig, buitengewoon ernstig belemmeren.

Ik weet inmiddels de gruwelijke waarheid.

De weg naar de Dark Side



Hoe liefde voor de moeder tot geweld kan leiden

Wat is vanzelfsprekender dan de opdracht om "de naaste lief te hebben als jezelf?" Is dat niet de kern van het christendom en misschien wel de kern van alle religies? Toen het gevraagd werd aan de Dalai Lama zei die het zo:

Naastenliefde, vriendelijkheid en medeleven - dat zijn, geloof ik, de essentiële en universele zaken die door alle religies worden gepredikt.

Ik ben niet gauw tevreden, ik blijf toch even doorzeuren. Als we nu eens wat concreter worden. Als we nu eens wat meer op details gaan letten. Is de opdracht om de naastenliefde hebben dan zomaar hetzelfde, bij voorbeeld als je het boeddhisme vergelijkt met het christendom? Is het christendom wel de religie van de naastenliefde bij uitstek?
Neem nu eens deze passage uit het evangelie:

Zijn moeder en zijn broers kwamen naar hem toe, maar ze konden niet bij hem komen vanwege de menigte. Zijn toehoorders zeiden tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten, ze willen u spreken.’ Maar hij antwoordde: ‘Mijn moeder en mijn broers zijn degenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen.’ (Luk. 8:19 - 21)

Of wat te denken van deze:

Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn. (Luk. 14:26)

Handelt Jezus hier nu met vriendelijkheid en medeleven? Is dat geen merkwaardige naastenliefde, als het ook inhoudt dat je de eigen familie moet haten?

Niet doen! of: nalatigheid als moraal.
Misschien is de naastenliefde beter gediend in het boeddhisme.
Ethiek wordt in het boeddhisme aangeduid met de term Sila. Het betekent zoveel als deugdzaam gedrag, moraliteit of ook wel voorschrift. Het gaat om morele zuiverheid in daden, woorden en gedachten.
Wie zich aan de voorschriften van de Sila weet te houden bevordert de vrede: de vrede van het eigen hart, maar ook de vrede in de gemeenschap.
De boeddhistische moraal kent verschillende niveaus. Er is een basis moraal met vijf voorschriften, die je kunt aanvullen met de drie voorschriften van de asceet, of uitbreiden tot de 10 geboden van de beginnende monnik om tenslotte de volle moraal te bereiken die Vinaya wordt genoemd.
De vijf voorschriften van de basismoraal zijn eigenlijk een vorm van training, om een beter leven te leiden zonder zorgen en een goede basis te hebben voor de meditatie.

Dit zijn de vijf basisregels:

  1. Geen geweld gebruiken tegenover mensen en dieren.
  2. Niets nemen wat niet is gegeven, dat wil zeggen "gij zult niet stelen."
  3. Je niet seksueel misdragen. ("gij zult niet begeren...)
  4. Niet liegen en altijd de waarheid spreken.
  5. Geen drugs of alcohol gebruiken die je alertheid verminderen.

Alle vijf voorschriften hebben een negatieve vorm. Het gaat om een nalaten, een afzien van bepaalde handelingen, gedachten en woorden. De realiteit lijkt je aan te trekken, handelen uit te lokken. Maar dan zit je gevangen in de schijn van oorzaak en gevolg. Je moet jezelf inprenten dat die realiteit niet werkelijk bestaat.
In het Westen heeft het boeddhisme vooral in de tweede helft van de 20e eeuw een enorme invloed gekregen. Maar het heeft ook een bepaalde interpretatie ontvangen die afwijkt van de oorspronkelijke tradities. Het is verwikkeld geraakt in die veelheid van leringen en ideeën die we losjes aanduiden met de term New Age.

Het kwade komt uit liefde voort?
Een aardig voorbeeld van het gebruik van een boeddhistische levensvisie in de populaire cultuur is te vinden in een serie van zes buitengewoon populaire films: de Star Wars sage. De schrijver en regisseur van die films, George Lucas, sprak in een interview uit 2002 over een van de verhaallijnen in de film.

Voor wie de film niet kent, zal ik eerst even uitleggen waarom het nu gaat.
Een van de hoofdfiguren heet Anakin Skywalker. Zijn geboorte is wonderbaarlijk en te vergelijken met de maagdelijke geboorte van Jezus. Hij is een bijzonder begaafde jongen die in het begin van het verhaal de republiek, de democratische vereniging van planeten, verdedigt tegen zijn vijanden. Die vijanden zijn verenigd in een conglomeraat van multinationals.
Geleidelijk aan wordt hij door de kracht van het kwade verleid en uiteindelijk wordt hij een vazal van de keizer - de CEO van het handelsimperium - wanneer de republiek een dictatuur is geworden.


Eén gebeurtenis springt er in de film uit: wanneer Anakins moeder wordt ontvoerd door een groep barbaarse aliens, weet hij haar te bevrijden. Helaas overlijdt ze in die poging aan haar verwondingen. Vol wraakgevoelens slacht Anakin vervolgens de hele bevolking van het dorp uit, inclusief vrouwen en kinderen. De conclusie lijkt simpel: Anakin houdt teveel van zijn moeder. Daaruit ontstaat het tomeloze geweld van de wraak..

Hoe word je boosaardig?
De kernvraag is nu deze: hoe wordt de goede Anakin Skywalker uiteindelijk de boosaardige Darth Vader?
Lucas sprak in het interview de taal van het westers boeddhisme:

Hij wordt Darth Vader omdat hij aan dingen gehecht raakt. Hij kan zijn moeder niet laten gaan; hij kan zijn vriendin niet laten gaan. Hij kan geen afstand doen van dingen. En dat maakt je begerig en als je begeerte voelt, ben je op de weg naar de Donkere Kant, omdat je angst gaat voelen om dingen weer kwijt te raken.

Het is westers boeddhisme in een notedop: zonder onthechting voel je begeerte, begeerte leidt tot angst en angst leidt tot geweld. De liefde van Anakin voor zijn moeder wordt daarmee als overmatig veroordeeld. Hij is niet onthecht genoeg.
In het boeddhistische universum van de film, speelt Anakin tot op zekere hoogte de rol van Jezus. De verwijzing naar zijn maagdelijke geboorte, de verwachting dat hij de democratie zal redden, zijn bovenmenselijke begaafdheid maken hem tot een Messiaanse figuur. Dat hij zijn leven op het spel zet om dat van zijn moeder te redden doet er ook aan denken. Op die manier worden vaak christelijke motieven in "heidense" verhalen verwerkt, denk maar aan de rol van Harry Potter die door de opoffering van zijn moeder overleeft om uiteindelijk de Ene te zijn die iedereen weet te redden.
Maar het loopt anders af. Anakin wordt uiteindelijk de personificatie van het kwade. Dat is logisch in het westerse boeddhistische universum. Christus is in die wereld het ultieme schandaal. Christus kwam immers "het zwaard brengen, en geen vrede."

Politiek sluit de liefde uit
Keren we weer terug naar het begin. Het boeddhisme, ook in zijn westerse vorm, kent de inhoud van de naastenliefde net zozeer als het christendom. Maar hoe werkt dat nu uit in de praktijk? Het voorbeeld uit de film geeft ons een aanknopingspunt.
De christelijke wereld, dat wil zeggen de politieke orde, interpreteerde de naastenliefde als een opdracht om het eigene, de familie, vriend en de natie, te verdedigen tegen elke vijand. Jezus' oorspronkelijke bedoeling was het, om de naastenliefde als een ontregeling te zien van wat politiek vanzelfsprekend was. Vanzelfsprekend was het om de wereld te verdelen in vrienden en vijanden, familie en vreemdelingen. Evenzeer vanzelfsprekend dat geweld als een middel kon worden gebruikt. Maar zo gaat het niet in het Koninkrijk van de Hemelen.
In de tekst van Lukas wordt die politieke ordening ontregeld. Naastenliefde is altijd ook liefde voor de vijand en de vreemdeling. Men moet afstand doen van de vanzelfsprekende loyaliteit tegenover familie, vrienden en de natie om het koninkrijk van de hemelen kunnen binnengaan.
De christelijke kerk, vooral vanaf de tijd dat zij de staatsgodsdienst werd, koos voor het politieke realisme. Zij maakte een verdeling tussen vriend en vijand, het eigene en het vreemde. Naastenliefde kon alleen maar concreet bestaan tegenover de naaste die op mij lijkt, mijn letterlijke buurman en mijn volksgenoot en mijn eigen familie.
Deze politieke versie van het evangelie, zoals dat in de westerse geschiedenis zich ontwikkelde, is terecht het doelwit van de kritiek van New Age of het westers boeddhisme. Men mag geen verschil maken. Naastenliefde die een voorrang geeft aan de eigen moeder, leidt tot geweld tegenover de vijanden.
Anakin is een soort Germaanse Christus, een krijger, zoals de gekerstende Germanen in de vijfde en zesde eeuw zich Christus ook voorstelden. Dat beeld van Christus lijkt onze westerse geschiedenis te symboliseren en is een makkelijk doelwit voor de kritiek vanuit New Age. Maar er is dus niet één enkele Christus, er zijn er twee: de Christus van de bijbelse tekst, en de Christus van de westerse christelijke samenleving.

Westers Boeddisme is Stoïcisme
Op dezelfde manier is er ook de Boeddha van de oorspronkelijke tekst, de oorspronkelijke traditie, en de Boeddha die in het westen tot een van de boegbeelden van het verzet tegen het christendom kon worden. Dat is een Boeddha die de onverschilligheid predikt, het onderdrukken van alle hartstochten en alle emoties, vanuit de overtuiging dat liefde alleen maar tot geweld en intolerantie kan leiden.
Het westers boeddhisme is de leer dat je je uiteindelijk bij alles moet neerleggen omdat wat er gebeurt toch alleen maar schijn is.
De opdracht om je zelf te onthechten van alles berust op het idee dat de realiteit niet bestaat, maar alleen berust op onze perceptie. Het belangrijkste is elke poging op te geven om het leven te controleren, maar in plaats daarvan jezelf te laten gaan, mee te bewegen op de stroom van de gebeurtenissen, en een innerlijke distantie te bewaren en je onverschilligheid niet kwijt te raken. Je innerlijke rust bewaren bij alles wat gebeurt, is dan het hoogste ideaal.
Maar dat is niet de Boeddha, maar een Stoïcijn!

Het verschil?
Naastenliefde kan een motief zijn om overal het kwade te zien en te willen bestrijden. Overmatige loyaliteit leidt tot een tomeloos geweld tegen de vijand, de gedemoniseerde ander.
Er bestaat zoiets als een politieke corruptie van het ideaal van de naastenliefde. De samenleving laat de naastenliefde nog alleen maar toe als burgerlijke solidariteit tussen gelijken, en blijft de indeling hanteren van vriend en vijand.
Er is een oud alternatief. Jezus' leer van de naastenliefde draagt mij op de vijand, die de verre is en niet op mij lijkt, toch in mijn beschermende zorg op te nemen.
Een dergelijke vorm van naastenliefde die ook vijandliefde is, vergt het vermogen om actief te zijn, onderscheid te maken, niet toe te geven aan de verleidelijke vanzelfsprekendheid van de voorrang van de familie en vrienden.
Het oorspronkelijke boeddhisme heeft met het oorspronkelijke christendom deze bereidheid gemeenschappelijk om actief te zijn, te kiezen, verantwoordelijkheid te nemen. Wat de politieke macht als realiteit bedenkt, is maar schijn: dat zeggen zowel Jezus als de Boeddha. Dat macht en leugen altijd moeten samengaan.
Maar zoals het westerse politieke christendom uiteindelijk de naastenliefde van Jezus verving door de solidariteit van de burger, zo predikt het westers boeddhisme de totale onverschilligheid van de moraal in plaats van de actieve barmhartigheid. Een passieve houding waarin men niet kiest maar alles als een illusie aan zich voorbij wil laten gaan.

En wat is dit dan?
Er is het verhaal van de Zen meester die een houten model van een schip voor zijn discipelen neerlegde en zei: "Ik wil dat jullie niet aanvaarden dat dit schip voor je staat alsof het een realiteit is, maar ik wil ook niet dat je simpelweg ontkent dat dit bootje voor je ligt. Wat is dit dan?"
Terwijl de meesten zwijgen of beschaamd wegkijken staat één discipel op, pakt het bootje, breekt het in twee stukken en zegt "en wat is dit dan?" De vraag van de Zen meester was bedoeld om een handeling uit te lokken. Een keuze te maken en een risico te nemen. De westerse boeddhist zou alleen maar gezwegen hebben. Maar de discipel van Jezus en de leerling van Boeddha zijn op een andere weg: keuzes durven maken ter wille van de liefde. Durven te handelen uit liefde.
De liefde voor allen.

zaterdag 23 mei 2009

An Open Letter to Youtube - Please Sign

Weer een aanval op de vrije meningsuiting op YouTube. Het is tijd dat we er iets aan doen.

woensdag 25 maart 2009

Post-modern publiceren....


Ik heb mijn eerste roman gepubliceerd. Nou ja, gepubliceerd, het is "maar" bij Boekscout, maar toch.

Ik heb de laatste tijd veel nagedacht over het verschijnsel van de POD uitgeverijen. Printing on Demand heet dat: elke boek wordt gedrukt bij de bestelling, geen voorraden, geen grote investeringen. Je weet wel: jij komt met je manuscript, zij maken daar een mooi boekje van, vragen een ISBN nummer aan, plaatsen het boek op hun webwinkel, jij levert 50 of 100 emailadressen, en dan heb je een boek "gepubliceerd." Of de rest van de wereld er ooit iets van zal afweten hangt vooral van je eigen inspanning af. Hoe groot je netwerk is, en je familie.

Ik heb een argument voor en een argument tegen.

Argument voor: Uitgeverijen beslissen (vaak) op commerciële gronden of ze je boek zullen aannemen, want een boek uitgeven is een dure en riskante zaak. Minstens hanteren ze de huidige smaak van het publiek als norm. En die "smaak" valt in twee brokken uiteen: pulp en literair. Om bij de pulp mee te doen moet je boek in een genre vallen en vlot leesbaar zijn. Ambachtelijk werk dus volgens richtlijnen.

Om literair te worden geacht moet je spitsroeden lopen langs de critici. Dat kun je een hoge kwaliteitsstandaard noemen, maar je kunt ook spreken van "institutionele censuur." Dat hangt ervan af of je boek geaccepteerd wordt.
Als je al die zaken wilt vermijden omdat jijzelf in je boek gelooft, dan is er de POD uitgeverij.

Voor mij is dat goed genoeg, omdat ik geen carrière als schrijver nastreef en alleen maar wil dat mijn verhalen en gedachten ergens "beschikbaar" zijn. Het is een modern concept: jij schrijft een boek en biedt dat aan. Geen commerciële tussenlaag, geen marketing, geen redactionele ingreep etc. Jouw verhaal, jouw risico. Soms betaal je er ook voor. Je weet van tevoren dat je boek maximaal 500 verkochte exx. zal hebben want dat is een bestseller in POD land.

Argument tegen: er is geen maatstaf van kwaliteit in het fonds van de POD-uitgeverij en de prijs van je boek is betrekkelijk hoog en niemand kent je. Sommigen zeggen: je zit altijd tussen de rotzooi. Gevaarlijk argument: want die rotzooi ben je zelf, in de ogen van anderen dan. Wie je bent komt intussen nauwelijks uit de verf. Er is geen ruimte voor een auteurspagina - tenzij je zelf een succesvolle website hebt. Boekhandels verdienen te weinig aan je boek om het voor hen interessant te maken en je zit niet bij bol.com of amazon.
Wie "echt" wil meedoen, heeft publiciteit nodig en dat betekent een uitgeverij die je boek in de winkels kan leggen, een interview voor je regelt en de critici aanschrijft dat ze op dit boek hebben zitten wachten. Dat doet Boekscout niet of nauwelijks. Dat kun je ook niet van ze verwachten.

Nu had ik een boek geschreven met de titel: Een Ongelijk Juk. Forse autobiografische elementen, literair soms en soms gewoon vertellend, aangrijpend - zei mijn moeder - goed om te lezen - zei mijn vrouw - een echte roman - zei een vriend. Dat boek heb ik bij LULU.com geplaatst om er een aantal exx. van te kunnen verspreiden onder familie en vrienden, hun kritiek te horen.

Meer deed ik ook niet en dus verkocht ik er nauwelijks van: 3 in totaal, en dat per toeval. Toen ben ik gaan herschrijven en het manuscript dat toen ontstond - o wat vond ik het mooi! - naar Boekscout gestuurd. Nu ligt het - zeer fraai, mooie cover etc. - in de webwinkel onder de nieuwe titel die men aangeraden had:

De Zegen van Ruben Verwij.

Zelfs de locatie op het internet lijkt lastig te vinden: http://www.boekscout.nl/html/boek.asp?id=685, daar dus, moeilijk te vinden, maar het is er.

Het eerste exemplaar heb ik nu in handen. Ik zie 336 pagina's met het verhaal waar ik een jaar aan gewerkt heb. Alle emoties van het schrijven komen bij me terug. Alle worstelingen met taal en stijl en compositie. Mijn boek! denk ik dan. Misschien heeft je kind een aangeboren afwijking, maar het is wel van jou. Bij de grote uitgever zou het misschien in de afvalbak beland zijn. Maar hier is het dan toch, tegen alle verwachtingen in.

Denk je dat het me nu veel kan schelen dat het niet bij de Bruna ligt?

Je hebt nog die andere vraag: ben je wel een "echte schrijver" als je bij POD uitgeverijen publiceert, of ben je alleen een "amateur" met een hobby en een te groot ego? "Vanity publishing" noemen ze dat.

Ik zie dat anders. Je hebt recreatieschakers en clubschakers. De eerste spelen af en toe een potje schaak, verdiepen zich niet in de theorie van het schaken, spelen geen partijen na, lezen de schaakbladen niet. Het gaat ze gewoon om de gezelligheid van het spel. Je hebt ongetwijfeld schrijvers die af en toe iets maken. Ze hanteren daarbij maatstaven die aangepast zijn aan hun persoonlijke omstandigheden. Ze trekken zich niets aan van de normen die voor het "vak" of de kundigheid van het schrijven gelden.

Maar of je nou geld verdient of niet met schaken, je beoefent het met overgave als je al die andere dingen wel doet, als je kortom een maatstaf voor je eigen werk hanteert die niet prive is, maar met de aard van het "vak" te maken heeft. Kortom: als je het serieus neemt.

Als je bij jezelf zegt, elke keer als iemand kritiek heeft op je tante Betjes en andere ontsporingen, dat "ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is" dan neem je het schrijven niet serieus als iets dat je leren kunt en waaraan maatstaven vast zitten.

Een schrijver die leest, van anderen leert, zich maatstaven oplegt, worstelt met interpunctie, stijl, vorm en compositie is dan een "echte" schrijver, of hij/zij nu publiceert, er geld mee verdient en door critici geprezen wordt of niet - dat doet er niet toe.

Wie dat allemaal aan zijn laars lapt - die heeft alleen een hobby.

zaterdag 14 maart 2009

Evolutie of schepping?

Hoe zit het nou?

"De wereld is 4,5 miljard jaar oud."
"Nee, de wereld is 6000 jaar oud."
"De wereld is ontstaan uit natuurlijke processen."
"Nee, de wereld is geschapen door een almachtige schepper."
"Gelovigen dwingen hun kinderen in een boeman te geloven."
"Atheïsten kunnen elk moreel kwaad rechtvaardigen."

Nergens wordt het debat tussen geloof en en wetenschap zo scherp gevoerd als in de Verenigde Staten. Je zou bijna denken dat de toekomst van de natie op het spel staat, en misschien is dat ook zo. Gelovigen van allerlei aard, baptisten, evangelische gemeenten maar ook katholieken, denken dat de evolutietheorie de weg vrijmaakt voor allerlei kwaad. Wie geen schepper erkent, heeft geen basis voor zijn morele normen en waarden. Dan kun je alles doen wat je maar wilt. Atheïsten protesteren daar terecht tegen. Christenen, zeggen ze fijntjes, hebben zelfs een hoger percentage echtscheidingen dan seculieren en het aantal veroordeelde pedofielen onder priesters blijft stijgen. Het is een debat waar je niet vrolijk van wordt, omdat het zo hopeloos agressief geworden is.

Het debat

Er zijn gelukkig ook gesprekken op hoog niveau, zoals tussen de hoogleraren Richard Dawkins (1941 - ) en Alistair McGrath (1953 -).
Dawkins schreef "God als Misvatting" (The God Delusion) waarin hij de vloer aanveegt met de gelovigen in de schepping, de creationisten dus. Zijn veroordeling van het geloof is hard en komt hier op neer: Jullie God is een kleine God, een sadist, een illusie. Het universum is mooier, rijker en groter dan wat de bijbel jullie vertelt. Geloof is een gevolg van de indoctrinatie van kinderen met een hemelse boeman.
De kern van zijn betoog ligt in de biologie: we hebben de hypothese "God" helemaal niet nodig om het ontstaan van het leven ( abiogenese) of zijn ontwikkeling ( evolutie) te verklaren.
McGrath is tot nu toe de enige theoloog die op hetzelfde niveau kon antwoorden. Hij is dan ook gepromoveerd in de moleculaire biofysica aan de universiteit van Oxford. McGrath schreef een antwoord op een eerder boek van Dawkins onder de titel: "Dawkins' God."
Bovendien schreef hij uitgebreid over de zogenaamde "wetenschappelijke theologie," zijn poging om theologie en wetenschap met elkaar in harmonie te brengen. Wie het debat over de schepping wil begrijpen, doet er goed aan bij Dawkins en McGrath te beginnen.

God als oorzaak

Het is al een oude redenering: het universum verandert in de tijd. Het moet dus ook een begin hebben gehad. Maar iets kan niet ontstaan uit niets. Er moet dus een oorzaak van het universum bestaan vooraf aan het begin. En die oorzaak is natuurlijk God.
Dawkins kan dan zeggen dat die redenering zinloos is, omdat aan het begin van het universum de tijd zelf nog niet bestond. Er is simpelweg geen vooraf. Daarmee is de leer van de schepping uit het niets overbodig geworden.
McGrath noteert daarbij, dat het idee van de schepping juist de moderne natuurwetenschap heeft mogelijk gemaakt. Schepping impliceert dat God en de natuur niet hetzelfde zijn. Daardoor konden de natuurwetenschappen zich zelfstandig naast de theologie ontwikkelen. De studie van de natuur kan dan worden ondernomen zonder voor alles wat we niet begrijpen een toevlucht te zoeken tot het idee God.

De leer van de schepping uit het niets heeft ook morele gevolgen. Als God de wereld heeft geschapen, dan is die wereld een geschikte plaats om te doen wat hij wil. De kosmos is dan niet irrationeel en doof, maar een werkelijk tehuis voor de mens.
Daarom is de schepping ook een doorgaande arbeid: de wereld moet voortdurend geordend worden, in de strijd tegen de chaos.

Let wel, we spreken van het idee van de schepping, en niet van een alternatieve natuurwetenschap. Het naïeve fundamentalisme dat uit de bijbel narekent dat de aarde 6000 jaar oud moet zijn, is McGrath volkomen vreemd. Ook voor hem is de evolutie een feit. Maar hoe interpreteer je dat feit? De wetenschap kan de vraag beantwoorden hoe alles gebeurd is. De vraag is alleen of we de zin van die evolutie en de ordening in de kosmos voldoende kunnen begrijpen zonder God als eerste oorzaak te postuleren. McGrath wil geen creationist zijn. Toch lijkt zijn begrip "ordening" een beetje op de term "design" van de creationisten.

Design?

Hoe zit het dan met die ordening of design? "Intelligent ontwerp" is de nieuwe naam van het creationisme dat zich als wetenschappelijke theorie wil voordoen. Dawkins wijst er op, dat er in de wereld geen enkel bewijs voorkomt van een ordening door een intelligente almacht. Als er geen ontwerp bestaat, dan is er ook geen ontwerper.

Een voorbeeld. Een kristal is zo complex, dat het ontworpen lijkt te zijn. Maar we weten dat het uit bekende en eenvoudige natuurwetten ontstaat. De kosmos als geheel heeft helemaal geen last van chaos, dat is maar een subjectieve manier van kijken. Natuurwetten werken op een bepaalde manier; het zichtbare en meetbare universum is daarvan het resultaat.

Creationisten brengen vaak het argument in een wat ruwe vorm naar voren. De ordening in de kosmos, zeggen ze, kan geen toeval zijn. De kans dat op aarde zomaar leven zou ontstaan, is even groot als de kans dat een totaal vernielde Boeing 747, waarvan de stukken op een afvalhoop verspreid liggen, door een passerende orkaan weer in luchtwaardige conditie wordt hersteld.

Onzin, zegt Dawkins. De wetenschap spreekt helemaal niet over toeval, maar bijvoorbeeld over natuurlijke selectie en dat is het tegendeel van gewoon toeval. Complexe organismen kunnen door kleine en geleidelijke veranderingen tot stand komen omdat die steeds aan het nageslacht worden doorgegeven. Als de verandering bijdraagt aan het overleven van de soort, zal ze op de langere termijn ook complexe organen zoals ogen kunnen voortbrengen. Kortom, complexiteit of zelfs onwaarschijnlijkheid bewijst helemaal niet dat een intelligente ontwerper bestaat.

We hebben volgens Dawkins genoeg aan "toevallige mutaties plus niet-toevallige selectie en veel generaties" om het leven te verklaren. Zonder God de schepper dus. De enige zinvolle positie die dan overblijft, is het atheïsme.

Nee! zegt McGrath. God is wel degelijk de oorzaak van deze wereld, hij is schepper van het fysieke universum. Maar hij is dat op indirecte wijze. Er is een heel netwerk van oorzaken die we wetenschappelijk kunnen bestuderen, inclusief de mechanismen van de evolutie. In de interpretatie van de evolutie als een feit, stuiten we op vragen als: waarom is de wereld zoals ze is? Met welk doel bestaat ze? De wetenschap leert de verwantschap van alle leven, en zegt dat je God niet nodig hebt om te verklaren hoe alles is gebeurd. Goed. Maar dat levert niet noodzakelijk een bewijs voor het atheïsme op.

God, zegt McGrath, is de finale of hoogste oorzaak, die werkt door middel van secundaire, natuurlijke oorzaken. Als je het doel van de evolutie wil begrijpen, als je de vraag stelt waarom de wereld is zoals ze is, dan heb je niet genoeg aan de wetenschap. Die kan alleen verklaren wat en hoe het allemaal gebeurd is. De vraag waarom is voor de natuurwetenschap niet zinvol. Maar dat sluit haar niet uit. Die vraag ligt op het terrein van een wetenschappelijke theologie.

McGrath verwijt Dawkins dat hij een sprong maakt in zijn argumenten. Omdat (1) de natuur, dat zo zeggen al in het zichtbare en verklaarbare, zonder God kan worden begrepen, neemt hij ook aan (2) dat we zonder God kunnen begrijpen waarom de wereld bestaat. Tussen (1) en (2) zit de sprong.

God bestaat wel/niet

Bestaat God nou wel of niet? Het hangt natuurlijk af van je definitie hoe je deze vraag zou kunnen beantwoorden. Als "bestaan" betekent: deel uitmakend van de zichtbare en verklaarbare wereld," dan is het antwoord van Dawkins ongetwijfeld nee! Maar McGrath en intelligente Christenen zouden dat onmiddellijk toegeven. Als "bestaan" betekent "zinvol binnen onze menselijke ervaring en moraal" dan zegt een gelovige zonder moeite dat God wel degelijk bestaat. Het staat iedereen vrij om met Dawkins te zeggen dat hij dat niet gelooft. Maar wie begrijpen wil waarom deze wereld is zoals hij is, kan zich evenals McGrath beter met theologie dan met biologie bezighouden.

Het is jammer dat de conversatie tussen Dawkins (maar ook Daniel Dennett, Tom Harris, Christopher Hitchens) en theologen als McGrath zo weinig bekend is. Dawkins en zijn makkers hebben ook een makkelijke prooi gekozen: het christelijke fundamentalisme in de Verenigde Staten is in vele opzichten een achterlijke godsdienst en een gevaarlijke politieke macht. De oppositie tegen wetenschap en democratie leidt tot de legitimatie van agressieve buitenlandse politiek. Het creationisme speelt daarbij de rol van sjiboleth.

Dit fundamentalisme is zo gevaarlijk, dat ik de neiging heb om mijzelf in de Verenigde Staten als atheïst te betitelen. Van de Menisten tak dan natuurlijk, vanzelfsprekend. Maar een mondig en vrij christendom hoeft zich niet op te sluiten in de intellectuele duisternis noch de wetenschap als een demonisch gevaar af te wijzen. Een christen die openstaat voor de moderne cultuur kan van Alistair McGrath leren dat bijbel en wetenschap geen doodsvijanden hoeven te zijn.



Aanbevolen literatuur

Richard Dawkins, De zelfzuchtige genen, Olympus, 2006, ISBN 97 890 4670 005 1
Idem, God als Misvatting, 2009, ISBN 97 890 4680 594 7
Alistair McGrath, Dawkins' God. Over genen, memen en de zin van het leven, 2006, Kok - Kampen, ISBN 90 435 1188 9
Idem, Geloof en natuurwetenschap: een introductie, 2001, Kok - Kampen, ISBN 9043500275

dinsdag 24 februari 2009

Bejaardenhel

Mijn grootvader kwam in een verzorgingstehuis terecht na zijn voorlaatste hartaanval, vlak na zijn 81e verjaardag. Samen met mijn grootmoeder bezocht ik hem daar, toen Joram net geboren was. Ik had een foto van hem meegenomen, maar opa had al geen zin meer om ernaar te kijken. 'Ja, ja, mooi, mmm.' Hij mompelde nog wat.
'Dat is je kleinzoon,' schreeuwde mijn grootmoeder. Anderen in de koffiezaal keken op van haar harde stem.
'Hij is er niet meer bij,' zei ze. 'Het was vroeger een stevige man, maar er is nu niets meer van over.'
Is er een leeftijd dat de liefde wijkt of verandert ze alleen van kleur, wordt ze valer en onzichtbaar voor jongere ogen? Ze waren meer dan zestig jaar bij elkaar. Ik had nog meegemaakt dat ze 'pappeke' tegen hem zei zodat hij moest grinniken en rood aanliep. Of dat hij haar in de keuken nog even tegen zich aantrok en haar een kusje in de nek gaf. 'Ouwe snoeperd' lachte ze dan.
Maar ik weet ook dat als hij voetbal wilde kijken, zij vroeg naar bed ging, want dat vond ze vreselijk. Hij kon geweldig meeleven in dat spel terwijl zij het haatte. Of dat ze hem in het openbaar te kijk zette door te roepen: 'Kom op, oude man, je kunt wel even doorlopen.' Hun leven draaide nu al lange tijd om de kwalen die ze hadden, de kanker van oma die met chemokuur tijdelijk tot staan was gebracht en de hartaanvallen van opa die hem hier hadden gebracht.
Ik keek naar hem. Hij keek naar de tafel en de kop koffie voor hem. De altijd zo vertrouwde pijp en het blikje pijptabak waaruit hij altijd kruimels liet vallen, waren natuurlijk om gezondheidsredenen weggehaald. Dat op zich was al een begin van het sterven voor hem geweest. Hij leek vanmiddag vastbesloten om zich terug te trekken van iedereen want ik zag dat hij wel alert was. Elke keer als mijn oma sprak keek hij verschrikt en hield zich dan weer in.
'Hij is nog maar een schim. Kijk nou toch eens hoe uitgemergeld hij is. Krijg je wel genoeg te eten?'
Hij reageerde niet.
Zij, schreeuwend: 'Krijg je wel genoeg te eten?'
'Hij is toch niet doof, oma.'
'Nou, reageren doet hij anders niet.'

Ik kreeg plotseling spijt van een incident. Opa speelde geen spelletjes, behalve schaken. Maar daar was hij niet erg goed in. Hij slaagde er ook steeds weer in om zijn dame nutteloos te offeren, wat hij altijd afdeed met de woorden: 'als je de dame kwijt bent, hoef je ook niet meer voor haar te zorgen.' Toen ik zes jaar oud was, kon hij nog wel winnen. Maar ook later wilde hij nog weleens met me schaken en dan was het voor hem een pijnlijk moment als er schaakmat geroepen werd.
Bij elke zet werd een korte strijdkreet geuit.
'Dan ga ik je nu echt te pakken nemen.'
Maar nu verlies jij je dame, dacht ik dan.
'Nu kun je geen kant meer op.'
Maar je paard staat ongedekt.
'Zo, zo, jij denkt dat je nog kunt ontsnappen, hè?'
Wat? Je valt me niet eens aan en je staat schaak.
Toen we weer eens speelden, na een onderbreking van jaren waarin ik hem nauwelijks gezien had, zette hij zijn witte loper op een zwart veld.
'Dat mag niet, opa,' zei ik.
'Dat mag wel,' zei hij. 'Loper gaat schuin.'
'Ja, maar niet van een wit veld naar een zwart veld.'
'Zit hij weer vals te spelen! Hou hem maar in de gaten, Ruben, hij is een schuinsmarcheerder.'
Opa werd rood tot aan zijn oren, maar zei niets. Hij rechtte zijn rug en leunde naar achteren op de bank. Hij keek niet meer naar het spel. Terwijl hij zweeg deed ik de stukken in de doos.
'Spelen jullie niet meer?' vroeg oma.
'Het is remise,' zei ik.
Maar ook daar werd hij niet gelukkig van.

Ik keek weer naar opa, zag de aftakeling in zijn gezicht maar ook de koppigheid waarmee hij tegenover zijn vrouw wilde zwijgen. Het ging niet om mij begreep ik, maar om haar.
Toen ze even weg was om een verpleger te spreken, zei ik tegen hem: 'Zou u liever weer naar huis willen? Ze zeggen dat het misschien nog kan.'
Hij keek me aan. 'Met haar? Ik moet er niet aan denken. Ik zit hier goed.' Oma kwam snel terug en meer heeft hij niet gezegd die middag.

Iedereen stond om zijn bed heen, toen hij stierf. Mijn broer zag dat hij er niet meer was en sloot hem de ogen. Ik drukte een kus op zijn voorhoofd en prevelde wat ten afscheid. De ogen van mijn grootvader stonden hard en boos toen hij stierf. Hij was stilletjes, maar met grote boosheid uiteindelijk in een coma gegleden.
Hij zal niet gedacht hebben aan zijn grote veroveringen. Het zal mijn fantasie zijn maar ik geloof dat hij op het laatst aan zijn vrouw heeft moeten denken. Oma was voor ons al in die sterfkamer geweest, had elke dag op hem ingepraat, haar lot beklaagd, zijn zwakker wordende lijf vergeleken met wat hij ooit geweest was. Aan die hel leek hij nu ontsnapt te zijn.

dinsdag 17 februari 2009

Commentaarstem

Ruzies gebeuren nu eenmaal, maar om ze nu te bezien als sportieve hoogtepunten gaat mij te ver.

"Weet je wat jij moet doen, Pa? Opzouten! Je doet ook nooit wat voor me."
Dat is vrij vertaald, want mijn zestienjarige dochter zei nog wel méér. Helemaal overstuur was ze, omdat het feestje op de zaterdag niet kon doorgaan omdat Pa-lief niet van plan was om drie uur 's nachts nog even naar Amersfoort te rijden om dochter-lief huiswaarts te begeleiden.
Daarmee was de ruzie begonnen.
"Wat zeg je?"
"Ladies and gentlemen, welcome to the first event of the day. The competitors are just warming up. On my right Crazy Daddy and on my left Furious Female…."
Zoon-lief zat het vanachter zijn stripverhaal gade te slaan en had zichzelf een mooie rol toegemeten.
"Drie uur in de nacht! Je denkt toch niet dat ik zo laat nog wakker blijf alleen om jou even op te halen? Kom dan om twaalf uur thuis of zo."
"Pa, dan begint het net. Je snapt er ook helemaal niks van."
"Furious Female is very strong in this competition as is shown by her opening move. Let's see if Crazy Daddy has a response. Oh, what a competitor. He is playing the "You could understand me if you tried-card. He is actually appealing to his opponent's maturity. Let's see how this will evolve. Over to you, Martha."
"Begint het net? Dat snap ik inderdaad niet, inderdáád niet. Een normaal feestje is rond twaalf uur afgelopen. Er is ook nog een dag erna."
"Pa, dat is een zondag, dan kan ik uitslapen."
"Ja, jij wel. Ik moet om tien uur in de kerk zijn."
"Die stomme kerk ook, je hebt een vrije dag, jij hoeft ook niet weg."
"From where I stand, I can see the contestants now moving to the second stage. Crazy Daddy is being challenged seriously for the first time now. Let's take a look at the situation for a moment. Furious Female has reached a level of scorn we rarely see in this competition. Her head is tilted slightly, I would estimate up to 35 degrees, and she is pulling a bilateral tongue twister. Her eyes are positively brimming with disdain. This could change everything. Will Crazy Daddy have anything to respond with? He must be careful, the judges are watching, if he shows weakness now, I think it might be all over."
"Het is heel simpel, jij gaat niet daar dat feestje en dat is niet het eind van de wereld. Je kunt geen overdreven eisen stellen. Ik ben geen taxi."
"Wow, that might be it! Yes, the judges are looking at the situation now. Let's see what they're saying. Yes, yes, it's all over! Crazy Daddy has failed the No-Sarcasm rule, and the judges are quite right. Wow, what a competitor this Furious Female is. She lured him out into the open, blocked all his objections and them she made him fumble in Sarcasm."
"Yes, Martha, we could see it all happen. Crazy Daddy has been disqualified, and I hope you can hear me now over the cheers of the crowd. He has lost this match, and I must add, again! Last week it was about a piece of clothing, where he was booted out because he said: "I wouldn't be seen alive in that dress." That cost him the match in just five minutes. We can now hear the starting horn for the second time, and it's all over. Let's hear it from Crazy Daddy himself. How rough was it this time? Did you think it would be all over so quickly?"
"Well," zei ik. "I wasn't quite prepared for that last blow. I was expecting her to show some scorn and then pleading, lots of pleading. But she managed to trick me into the Sarcasm pit, and there it was. Well played I must say."
"So, what is your next event in this tournament?"
"Well, I think it will be the nightly driving event, on the road to Amersfoort, that will be next. But I can still do some serious training before that starts at Saturday night."
"Any plans for the future?"
"My opponent is sixteen years old. I am looking forward to her reaching the mature age of eighteen. I think I will then choose another competitor."
"Yeah, me," zei mijn zoon, grinnikend.
Het was een nacht met een volle maan. En ik kon inderdaad uitslapen.

Parapoezie

Misschien bestaat het al, misschien heeft het een andere naam. Maar ik vind het wel mooi klinken. Para-poëzie. Je leest weleens dat iemand 'vrij naar x of y' een gedicht maakt. De oorspronkelijke vorm is nog herkenbaar, maar het eindresultaat is anders. Nu kan dat pastiche heten. Overname van stijl en zo. Iets teveel en dan is het plagiaat, en als je de schrijver onderuit wilt halen is het parodie.
Maar als je nu eens een repliek wilt geven in iemands eigen stijl? Een commentaar wilt geven? Maar niet in kritisch analytisch proza, maar in de vorm van een gewijzigde versie?

Dan heet het wat mij betreft parapoëzie - als het om gedichten gaat, natuurlijk. Het is net als met de foto's die losjes gebaseerd zijn op de schilderen van Andrew Wyeth - zie mijn blog over zijn realisme elders. Het is geen copie, het is zelfs een ander medium. Maar in samenhang met het origineel dat als vertrekpunt dient, geeft het commentaar.

Parapoëzie dus.

Neem nu eens dit gedichtje:

Schuimende morgen, en mijn vuren lach
drinkt uit ontzaggelijke schalen
van lucht en aarde
den opalen dag
(H. Marsman)

Je denkt bij jezelf: waar gaat dit over, wat roept het op, zie ik het anders, wat zou ik met die woorden kunnen?

En dan maak je bij voorbeeld dit ervan:

De morgen schuimt en schuurt
Mijn ochtendgrauwen vuurt
ik drink ontzaggelijke schalen
om deze morgen te vertalen
is heel mijn leven lucht, geen aarde
en de vrouw die mij ooit baarde
schept vandaag weer met haar lach
de aanblik van de opalen dag

Dit is maar lulkoek, want er zit nu geen idee in. Maar het procedé is dus: de woorden die de kern uitmaken erin houden, een andere betekenis of plaats geven, het ritme en rijm veranderen en zo een "andere versie" van hetzelfde maken. Hier is de stijl veranderd, dus het is geen pastiche. Het is wel geheel en al op het origineel gebaseerd.

(Maar in dit geval is het inhoudelijk helemaal niks.)

Misschien bedenk ik nu een schijnbaar geleerde naam voor wat al lang bestaat. Maar ook dat geeft me veel plezier - net als parapoëzie dus.

dinsdag 10 februari 2009

Het geniale van de slapeloosheid

Van woensdagnacht tot en met zondagnacht heb ik niet geslapen. Nou ja, tien minuten hier en daar, en eens een volle anderhalf uur op de bank, met mijn mond open. Mijn huisgenoten spraken later over de "plotselinge nabijheid van Schiphol" en vergeleken mij met rondrazende zandautos bij de afgraving van de mergelgrotten in Maastricht. De brandweer was bijna gebeld. En dat was niet leuk, want lachen doet me intussen ook pijn.

Lichamelijk is zo'n slapeloosheid een ramp. Spierpijn, hoofdpijn, dubbelzien, dat is nog maar het begin. Je raakt gedesoriënteerd, en je lichaam begint van alles te vergeten. Het verschil tussen rechts en links bij voorbeeld. Maar het gaat nog veel verder. Er zijn van die paniekmomenten als je eigenlijk echt serieus werkelijk slapen moet, en dan merkt dat je verdikte tongbasis je keel weer afsluit. Alsof iemand je probeert te wurgen. Je opent meteen weer je ogen, maar de aanvaller is verdwenen. Twee keer of vijf keer red je het nog zonder dat je de moed verliest. Tien keer achter elkaar, en dan ga je maar weer rechtop zitten. Op een goed moment begon ik veel zwarte koffie te drinken om maar vooral echt wakker te zijn - want dat is beter dan in een slaap wegglijden die toch niet meer komt.
Raar effect geeft dat: want dan ben je midden in je slapeloosheid plotseling weer volkomen helder, je denkt als een razende en niets is te moeilijk. Je kunt alleen niet lezen: het licht doet pijn aan je ogen of het is niet sterk genoeg voor een dik bedrukte pagina.
Maar ik bedoel dus: helder! Volkomen helder, een volmaakt transparante, goedwerkende geest die bijna los van je lijf zijn eigen gang gaat. En die zich graag met iets zinvols wil bezighouden. En die plotseling alles lijkt te snappen. Geen geheimen meer in de wereld.

God zij dank dus voor het internet!
Ik merkte dat ik niet kon lezen, geen TV programma meer kon volgen, - daar heb je blijkbaar je lijf voor nodig - maar wel iets anders. Ik kon college's volgen op internet in "Yalecourses"!

Te gek systeem. Colleges worden daar als youtubefilmpjes op internet geplaatst. Openbare colleges economie, psychologie, Amerikaanse literatuur en geschiedenis, biologie, astrofysica en er is zelfs een inleiding "financiele instellingen."

Ik heb daarom deze week mijn introductieklas psychologie (Over "sexuele motivatie") en massieve zwarte gaten afgerond. Ik weet nu alles van de Amerikaanse burgeroorlog en haar nasleep en spreek als financieel expert over Jack Kerouac's "On the Road." Wist u dat Politieke Filosofie 101 over Plato's De Staat gaat? En dat hij in het geheel geen fascist was, en eigenlijk de hele samenleving als een universiteit zag?

Vannacht ga ik proberen om het college over slapeloosheid te volgen. Maar ik weet zeker dat ik straks - met een pondje medicijnen in mijn bloedvaten - wel weer de slaap der onwetenden zal slapen. Mijn lijf heeft tegen die tijd weer alle macht en mijn tijdelijk bevrijde geest zal zich weer moeten schikken in de omknelling van Morpheus die me mijn nieuw verworven opleiding weer zal doen vergeten.

Plato had gelijk. Het lichaam kan soms een kerker van de ziel zijn.

donderdag 5 februari 2009

De Vergeters



Dit verhaal schreef ik, toen ik geen idee meer had hoe het verder moest met mijn boek en ik veel te vroeg was wakker geworden. Ik wilde het oorspronkelijk hebben over writers block, maar het verhaal bracht me in de buurt van iets geheel anders: selectief geheugen verlies. En is dat niet de grootste angst voor iedereen die examen doet?
Daarom heette het eerst: Examen Tijd. Maar toen wilde ik nog een stukje toevoegen over Lenning, de arme man, en verklaren waarom hij nu juist een overdosis had gekregen. Dus heette het Overdosis. Maar nu heb ik het De Vergeters genoemd. Want dat is wat deze nanomoleculen eigenlijk zijn.



De Vergeters


Het begon klein, met een ontdekking in een laboratorium in Maastricht waar niemand precies wist wat er was misgegaan. Het was een klein laboratorium, met een kleine staf, dat ook nog. Het was opgezet door een groep Nederlandse miljonairs die anoniem wilden blijven, maar onderzoek wilden laten doen naar het virus dat HIV veroorzaakt. Ze wilden iets nieuws proberen.
Jan Lenning was officieel het hoofd van de onderzoeksgroep. Hij was de enige wetenschapper van formaat die ze hadden kunnen vinden voor dit onderzoek. Ze hadden hem benaderd toen zijn onderzoekscontract in MIT in Boston niet werd verlengd. Hij was met enthousiasme gekomen, had voorstellen gedaan voor nieuw onderzoek en zodra de eerste salarisbetalingen binnen kwamen, was hij elke dag trouw naar zijn werk gegaan, gooide af en toe wat stoffen in retorten en maakte het zich gemakkelijk. Zijn tijd verdeelde hij tussen slapen en naar filmpjes op You Tube kijken. Zijn kleine staf liet hij al het werk doen. Hij geloofde niet in het project.
Zijn stafleden wel, maar die hadden geen imposante literatuurlijsten en Nobelprijzen achter hun naam staan. Het waren in zekere zin amateurbiologen. Het laboratorium werd snel opgezet.

"Kunt u nog eens proberen mij, in eh, lekentaal uit te leggen, wat u hier eigenlijk aan het doen bent?"
Peter Merwede keek bezorgd naar de kleine man tegenover hem. Met zijn smetteloze donkere pak en verzorgde haren zag hij er imposant uit, vooral vanwege zijn lichtblauwe ogen die alles schenen te zien. Peter wist dat hij er in zijn besmeurde laboratoriumjas en zijn pieken ontembaar haar vreemd uit moest zien. Hij had hem erbij geroepen, om de kwestie zo discreet mogelijk aan te pakken.
"Jazeker, meneer Verwegen. Dan moet ik beginnen met een klein lesje biologie, als u het niet erg vindt."
Hij schraapte zijn keel om een aanloop te nemen maar de kleine man keek berustend.
"Kijk, elk virus bevat een kleine hoeveelheid RNA, ribonucleïnezuur. Dat zuur word gevormd door vier basen, cytosine, guanine, uracil en adenine. Samen met een suikerribose en fosfaat vormen die basen een zogenaamde nucleotide en een streng nucleotiden met die vier basen als grondstof, is een streng RNA. Dit RNA is van vitaal belang omdat het de informatie van het DNA doorgeeft bij de reproductie van een cel. Ribosomen zorgen voor de eiwitproductie, maar hun informatie moet van het DNA in de kern van de cel komen. RNA is de drager van die informatie, de postbode. Kunt u mij volgen?
"Jawel, RNA, vier nucleotiden, informatie van het DNA. Ik ben er."
"Wanneer de twee strengen van een gen uit elkaar worden getrokken, maakt het RNA een copie, een afschrift. En dat afschrift wordt gelezen door de ribosomen en daarmee wordt een bepaald eiwit gemaakt. Die informatie bepaalt precies welke combinatie van aminozuren voor dat eiwit moet worden gebruikt. Een virus is in wezen een klein RNA fabriekje dat in staat is het DNA van een gastheercel te kopiëren voor zijn eigen behoeften. Wat eigenlijk plaatsvindt is te vergelijken met het hacken van een computer. Omdat het virus de code in zijn RNA heeft zitten om de gastheercel binnen te kunnen dringen, kan die vervolgens zijn eiwitten laten aanmaken door de gastheer en evenveel kopieën laten produceren als het nodig heeft."
"Copieën van zichzelf vermoedelijk?"
" Zeker, maar ook kopieën van de cel waardoor hij meer ruimte krijgt."
"Oke, ben er."
"Het idee waaraan we hier werkten was om het RNA molecuul, dat voor de overdracht van de informatie zorgt, te onderscheppen vóór het zijn informatie aan de ribosomen kan afleveren. De brief die verstuurd wordt, komt dan nooit aan om zo te zeggen en in plaats daarvan kunnen we een nieuwe boodschap programmeren. Zodra het virus een opdracht geeft om een eiwit aan te maken, wilden we ervoor zorgen dat die opdracht niet aankwam. In feite probeerden we kleine informatievreters te maken, zodat elke nieuwe informatie op moleculair niveau wordt geblokkeerd of veranderd in zijn oorspronkelijke staat.
"Het bijzondere van ons onderzoek is dat we hiervoor geen natuurlijke stoffen willen gebruiken, maar kleine programmeerbare moleculen, nanomocs, die kunstmatig in een kleine tank worden gemaakt."
Het verhaal was er vlot uitgekomen alsof hij dagelijks een groep toeristen had moeten rondleiden. Hij keek naar zijn bezoeker om te zien of deze onder de indruk was, maar op het licht glimlachende gezicht van de man was niets af te lezen.
"Het grootste probleem was niet het RNA, maar het programmeren van de nanomocs. We waren er zeker van dat als dat eenmaal zou lukken, de toepassing op het RNA makkelijk zou verlopen. Maar het ging een beetje te goed."
De gast knikte, maar het bleef onduidelijk of hij al deze informatie had kunnen opnemen. Maar toen hij na een korte stilte sprak, bleek dat hij het heel goed begrepen had.
"Er is dus een briefschrijver, dat is het virus, een postbode, dat is het RNA, een boodschap, het DNA dus, en een adres, dat zijn de eiwitproducenten. U onderschept de postbode als die een brief aflevert, en u stuurt dan een nieuwe postbode met een nieuwe brief. Die zorgt ervoor dat de fabriek gesloten wordt. Is dat ongeveer wat u bedoelt?"
"Ja," zei Merwede opgelucht. "Dat was de kern van ons onderzoek."
"Goed," zei de man. "Als inspecteur van de Gezondsheidsdienst weet ik wel het een en ander van genmanipulatie." Hij zuchtte. "Maar wat is er dan misgegaan?"

Die zaterdag was het eerste experiment gepland, omdat Jan Lenning dan niet werkte, maar thuis was. Het was geen goed moment om nu nog zijn toestemming te moeten vragen, wat hij zeker geweigerd zou hebben. Hij wilde alleen rust om zijn salaris op te strijken.
Maar zijn staf was er klaar voor. De nanomocs waren uit hun zilverkleurige kookpotten gekomen en zouden in een petrischaaltje worden geplaatst. Het idee was om een Ebolavirus als proefkonijn te gebruiken. Om te zien of de nanomocs konden worden geprogrammeerd om het RNA van dat virus te ontregelen.
Het experiment werd een groot succes. De nanomocs onderschepten het RNA molecuul van het virus zodra het zich op weg begaf naar de ribosomen van de cel. En daar drongen ze voor en leverden hun eigen informatie af - er werd geen nieuwe cel gevormd. Het virus was gestopt. Toen de resultaten eenmaal waren geverifieerd hadden ze de champagne te voorschijn gehaald uit de kamer van Lenning. Laat in de nacht gingen ze pas naar huis. Het experiment was blijven staan, het zou de eerst volgende werkdag worden opgeruimd.

Peter Merwede was als eerste in het laboratorium die maandag. Alles zag er normaal uit.
"Tot ik naar het petrischaaltje keek. Met het blote oog kon je zien dat daar iets was veranderd. Het hele schaaltje was nu grijs en onder de microscoop kon ik een heleboel nanomocs zien. Ze waren bijna allemaal inactief. Maar ook het ebolavirus was verdwenen."
"Dus?" zei de man. "Niks aan de hand toch?"
Peter keek hem bijna smekend aan.
"Geduld, meneer. Ik kom zo bij de hoofdzaak. Wat ik zag waren nanomocs, maar ik zag ze in allerlei vormen en maten. Ze hadden een eigen DNA kern gekregen. Het waren kleine organismen geworden. Ze hadden niet alleen de informatie geblokkeerd, ze hadden die in feite zelf overgenomen."
"De man keek verward. "U bedoelt dat de nano, nanomocs nu allemaal ebolavirussen geworden zijn?"
"Nee," zei Peter, "het is een geheel nieuw organisme dat ze gevormd hebben. Het is te vergelijken met een virus, maar niet met ebola. Dat type virussen heeft maar een ding op het oog, en dat is zichzelf repliceren. Hoe meer hoe beter. De nanomocs zijn oorspronkelijk vervaardigd en geprogrammeerd om informatie te onderscheppen en te vernietigen. Ze lijken meer op computer-virussen dan op biologische virussen."
De man keek opgelucht. "Dan is er toch niets aan de hand?"
"Dat dachten wij eerst ook."

Toen de anderen ook binnen waren, werd in vliegende haast het onderzoek weer opgestart. Eerst moesten ze weten of alle nanomocs inderdaad nog aanwezig waren. Ze zetten het petrischaaltje onder de elektronenmicroscoop en lieten de computer de telling doen. Vervolgens moest er gerekend worden. Er waren 11,000 nanomocs geweest toen het experiment begon. Als je uitging van de temperatuur en de snelheid waarmee de nanomocs zichzelf konden repliceren, dan kwam je op het aantal dat er die dag had moeten zijn. En dat was de eerste vreselijke ontdekking. Er waren er veel te weinig. Na drie dagen hadden er ongeveer 400,000 kunnen zijn, maar op het schaaltje lagen nog maar 80,000, voor het merendeel dode nanomocs.
De tweede ontdekking kwam toen ze de moleculen aan een nader onderzoek onderwierpen. De meeste nanomocs waren uitgeschakeld op de manier waarop een virus werd uitgeschakeld: door wijziging van de code waarmee het RNA de eiwitproductie moest programmeren.

"Ze hebben elkaar vernietigd. En toen begrepen we het. Ze zijn gemuteerd. Ze wachten niet meer af tot het moment dat RNA de informatie gaat overbrengen, ze vallen nu die informatie zelf aan. En als ze niks kunnen vinden, vallen ze elkaar aan, want ze bevatten zelf ook informatie. De nanomocs kunnen vervolgens zichzelf enkele malen kopiëren zonder een cel buiten zich nodig te hebben en vallen dan alles aan wat informatie bevat. En ze worden nu door de lucht gedragen. Ze zijn niet meer afhankelijk van een vloeibare omgeving. We dachten niet dat het mogelijk was dat ze konden muteren. Dat zat oorspronkelijk niet in hun programma. Maar het ergste komt nog. De lekkerste informatie die ze kunnen vinden, zit in menselijke hersenen."
"Wat?" Op het gezicht van de man stond nu ontzetting te lezen. "Ze eten hersenen?"
"Nee," zei Peter. "Geen hersencellen. Ze gedragen zich anders. Na hun mutatie vallen ze alles aan wat informatie kan dragen. Maar de meest omvangrijke manier om informatie op te slaan is niet die van DNA of de biologische informatie binnen een cel. Dat is peanuts. Wat zijn de grootste informatie dragers? Dat zijn hele reeksen van cellen in de hersenen die samen een brok informatie kunnen opslaan, denk maar een harde schijf van een computer. De nanomocs eten memen, kleine eenheden informatie die in ons geheugen is opgeslagen en van generatie tot generatie wordt doorgegeven. Het handboek zegt: "Memen kunnen delen bevatten van ideeën, talen, melodieën, ontwerpen, morele en esthetische waarden, vaardigheden en al het andere dat normaliter wordt aangeleerd en doorgegeven aan anderen."
"Hebt u al eens een moment van vergeetachtigheid gehad sinds u hier binnen bent? Kunt u zich het volkslied nog herinneren? Weet u nog hoe u heet, en wat goed en kwaad is, en of u van uw vrouw houdt? Weet u nog welke nationaliteit u heeft en zegt het woord "God" u nog iets? Als deze nanomocs gaan rondvliegen in de buitenwereld, zal op de lange duur alle belangrijke informatie die we van generatie op generatie overdragen verloren gaan. Alleen technische en wetenschappelijke informatie zal misschien bewaard blijven, die zijn niet interessant genoeg, te klein. Maar als de memen eenmaal op zijn, is er misschien geen houden meer aan. We zullen daarom een quarantaine moeten instellen. Als ze vrijkomen begint er een epidemie van vergeetachtigheid op ongekende schaal."
"God allemachtig, dat mag niet gebeuren." zei de man. "Zeker niet midden in de examen tijd."
"En toen kwam Jan Lenning binnen om te vragen wat we met zijn champagne gedaan hadden. Hij stond precies in die hoek. Daar zaten de nanomocs bij elkaar. We hadden niet aan de airco unit gedacht. Hij kreeg vervolgens de volle laag toen hij binnen hun sensorische afstand kwam."
Hij wees naar de man die in een hoek van de kamer op het tapijt zat, achter het blauwige schijnsel van een biologisch krachtveld, met een duim in zijn mond wiegde hij heen en weer. Ze konden hem nog net horen zingen: "Zie ginds komt de stoomboot, alle krenten mikken Wilhelmus, van Nassouwe, meester, meester heb je blauwe drop, en daar komt Swiebertje."
"Is hij…?" vroeg Verwegen.
"Jazeker. Alles is weg. Maar het is een geluk bij een ongeluk. Ze hadden zich zo zat gevreten aan de informatie in zijn hersens, dat ze vervolgens allemaal inactief werden. Uiteindelijk is hij Nobelprijswinnaar, met een doctoraat biologie, theologie en filosofie. Hij was de grootste buit die ze hier konden binnenhalen."
"Overdosis," zei Verwegen. "Teveel memen is blijkbaar ook niet goed."
"Nee," zei Merwede. "Maar wat doen we nou met hem?"
Lenning begon net aan zijn tweede liedje.

vrijdag 30 januari 2009

Het begin is nog niet in zicht

Over de politieke crisis die aan alles voorafging

“De ergste crisis sinds de jaren dertig, het einde is nog niet in zicht,” was de titel van een artikel dat op 18 september 2008 in het Wall Street Journal te vinden was van de hand van John Hilsenrath, Serena Ng en Damian Palette. De kop van dit artikel was geen bijzonder verschijnsel. Zo waren er meer. Maar misschien raakt een andere crisis hierdoor uit het gezichtsveld. En die heeft alles met de oorzaken van de huidige malaise te maken.

We raken na enkele maanden bijna gewend aan deze retoriek terwijl we proberen onze eigen financiële situatie in de hand te houden. Te midden van geruchten en verklaringen, voorspellingen over een herstel binnen twee, vijf of zelfs zeven jaar, zijn we allemaal in de ban geraakt van de retoriek van de crisis.

Die retoriek is redelijk consistent. Niet dat men het eens is over de precieze oorzaak van de crisis, althans niet onder politici. In de Verenigde Staten woedt al weer het debat tussen voor en tegenstanders van strengere regulering van de markt door de overheid. Terwijl beide partijen het eens zijn over het idee dat alleen met regeringsinterventie bedrijven en gezinnen op korte termijn nog enigszins geholpen kunnen worden. De rol van de markt en die van de staat worden in het debat in ieder geval nog scherp onderscheiden.

Er lijkt ook grote eensgezindheid te bestaan over de hoofdlijnen van de crisis. Het is volgens sommigen in een simpel rijtje afkortingen samen te vatten: ICLCFCEC. Als oorzaak wordt over het algemeen de overmaat aan schulden aangewezen die zowel door overheden als door privé huishoudens is opgebouwd. De financiële crisis is begonnen doordat huishoudens hun leningen – die jaarlijks met gemiddeld 11% groeiden in de Verenigde Staten – niet langer konden aflossen.

Deze insolventie crisis (IC) leidde tot een gebrek aan geld op de financiële markten, toen investeerders zich massaal terugtrokken. De onderpanden, bestaande uit bundelingen van hypothecaire leningen, werden niet langer geaccepteerd en verhandeld, omdat huiseigenaren zich massaal aan hun verplichtingen begonnen te onttrekken. Het geld dat anders voor nieuwe leningen en investeringen zou worden gebruikt, was simpelweg niet meer in roulatie. De “insolvency crisis” werd een liquiditeitscrisis. (LC)

Het grotere aanbod op de huizenmarkt dat daardoor ontstond, leidde bovendien tot een scherpe prijsdaling. Omdat huizen vaak onderpand waren voor een eerste of tweede hypotheek, bleven de banken met het tekort zitten, waardoor aan de crisis nog een derde element toegevoegd werd: de financiële crisis was een feit. (FC) Financiële instellingen die sinds de jaren zeventig een ongeëvenaarde winst hadden behaald, raakten nu zelf in de problemen.

So far, so good. Een kleine verstopping in de verder gezonde pijpleiding van het westerse kapitalisme. Maar tenslotte zakte door het tekort aan geld op de kapitaalmarkt en de scherpe prijsdalingen ook de aandelenmarkt in. Het vertrouwen in de voorheen ongeremde economische groei ging verloren en dat leidde tot een heuse economische crisis, vergelijkbaar alleen met de Beurskrach van de jaren twintig van de vorige eeuw. En dan hebben we het einde van het rijtje afkortingen bereikt: EC.

Wat houdt het in, deze economische crisis? Bedrijven kunnen grote orders niet meer uitvoeren omdat ze geen geld kunnen lenen voor de korte termijn; iedereen wil af van zijn te hoge leningen en verkoopt daardoor wat hij kan. (Een proces dat in het Engels deleveraging genoemd wordt.) Maar hoe meer men verkopen wil, des te lager wordt de prijs. Kapitaal wordt aan de productie onttrokken om de te hoge leningen versneld af te lossen. Kapitaal wordt zo schaarser en schaarser. En dat begint tenslotte ook de werkgelegenheid te beïnvloeden.

Consumenten krijgen steeds minder te besteden. Wat weer betekent dat producten steeds moeilijker verhandeld kunnen worden. Het altijd al wankele evenwicht tussen productie en consumptie verdwijnt tenslotte in een wervelende val de diepte in.

De consumenten en de regeringen krijgen natuurlijk nu de schuld. Het ziet er ook niet goed uit. De gemiddelde Amerikaan had een schuld op zijn creditcard rond 1990 van ongeveer $ 2000, in 2007 was dat $ 8000. De totale schuld van Amerikanen steeg tot in de biljoenen dollars – meer schuld dan er geld in omloop was. Men sloot hypothecaire leningen af op grond van onzekere inkomens, of op grond van een tweede of derde gezinsinkomen. Amerikanen gingen gemiddeld 20% langer werken dan Europeanen. Men gokte er steeds op dat de huizenprijzen zouden blijven stijgen en dat het gezinsinkomen elk jaar wel weer omhoog zou gaan. Om een simpele reden was dat vaak niet waar: de moeder kon niet meteen weer aan het werk, ouders konden door ziekte of een ongeval hun inkomen verliezen, en voortijdig ontslag was en bleef denkbaar. En in deze economische crisis is het zelfs iets om rekening mee te houden waardoor de consumptie daalt - nee niet van vuurwerk en kerstkalkoenen maar wel van auto's en vaatwassers. Is het dan nu allemaal de schuld van een consument die meer schuld op zich heeft genomen dan verstandig was?

Er is nog een retoriek werkzaam die een andere kant op wijst en in ieder geval een verklaring geeft voor dit excessieve lenen. Men zegt dat de gemiddelde Amerikaanse werknemer vanaf 1820 tot ongeveer 1970 gemiddeld elk jaar meer produceerde en meer verdiende. Elke generatie had het beter dan de vorige. Met de productiviteit steeg ook de winst van bedrijven en het niveau van de consumptie. Zelfs na de jaren zeventig was dat het geval, niet in de laatste plaats door de massale introductie van de Personal Computer.

Maar de arbeidsmarkt veranderde in de jaren zeventig. Door de concurrentie met Europa bij voorbeeld. Met name Duitsland wist juist in die tijd zijn economie weer op gang te krijgen, zoals dat ook met Japan al gebeurd was. De voormalige tegenstanders in de tweede wereldoorlog werden nu concurrenten op de wereldmarkt. Japanse auto’s bleken met hun scherpe prijzen en hoogwaardige technologie succesvol tegenover de relatief dure Amerikaanse automerken.

Om de winstmarges te behouden moesten de Amerikaanse lonen gelijk blijven of zelfs omlaag gaan. In diezelfde tijd was er een massale toestroom van vrouwen en immigranten op de arbeidsmarkt, terwijl banen verdwenen naar derde wereld landen. Vaak moesten gezinnen het redden door vier banen te hebben en de zorg voor kleine kinderen aan een crèche of gouvernante over te laten. Het extra inkomen moest voor een deel weer worden gebruikt voor de noodzakelijke tweede auto en therapeutische kosten – want de druk op het gezin is psychologisch zwaar te dragen.

Was er dan een alternatief? De verwachting dat het niveau van de consumptie elke generatie zal stijgen is een ideaalbeeld dat door zowat alle Amerikanen gedeeld wordt en sinds 1820 ook een realiteit was. In feite is het niveau van de consumptie de enige maatstaf voor de waarde die iemand heeft. Ook met een inkomen dat steeds minder waard is, zal toch het gewenste consumptieniveau behaald moeten worden.

Met een dalend inkomen en stijgende arbeidsdruk moet een hoger consumptieniveau behaald worden. Hoe is dat dan mogelijk? Het antwoord is lenen. Een geheel nieuwe kans lag hier voor het bedrijfsleven door financiële instellingen op te zetten die leenvormen bedachten die gekoppeld werden aan aandelen en afgedekt werden met een stelsel van gecompliceerde verzekeringen. Onderpand leek er genoeg te zijn, want veel Amerikanen waren eigenaar van hun eigen huis. Met 11% per jaar steeg gemiddeld het krediet van Amerikanen, het consumptieniveau steeg ondanks de afvlakkende lonen sinds 1970 tot 2007.

Maar nu is het eind van deze vooruitgang in zicht gekomen. Is het begin ook al in het zicht? Want hoe kwam eigenlijk de insolventie crisis tot stand? Voor een deel zegt men terecht dat ongebreide consumptie en excessieve winststrevingen debet zijn aan de malaise. Maar hoe konden die zich zo ontwikkelen? Misschien zouden we moeten denken aan de politieke crisis, die niemand opmerkte vanaf het begin van de jaren zeventig, die juist bestaat in het ontbreken van politieke visies. De afbouw van de ideologieën- met plezier begroet, omdat het de markt tot een neutraal instrument kon verheffen - betekende het eind van het debat over hoe we de samenleving eigenlijk wilden inrichten. De discussie gaat sinds de jaren zeventig nog uitsluitend over de middelen. Politiek is management geworden: de doelen staan vast, nu moet alles alleen nog georganiseerd worden. Maar wat zijn die doelen: hogere consumptie, grotere welvaart, grotere productie? By any means! Ten koste van milieu, de sociale cohesie, het gezinsleven en de zekerheid van werknemers. Desnoods.

Als het neoliberalisme eenmaal het mensbeeld heeft vastgesteld, kan de samenleving worden gelijkgeschakeld: de staat wordt een afdeling binnen een globale corporatie.

Willen we dat? Als we erover nadenken waarschijnlijk niet. Maar in de politieke crisis die aan deze economische voorafging wordt ons dat niet meer ernstig gevraagd. De vraag is nu of deze economische crisis ons helpen kan om ons weer te bezinnen op het begin ervan in het ontbreken van werkelijk politiek debat. Ik zit te wachten op de krantenkop die zegt: het begin is nu eindelijk in zicht. De politiek is terug. Alleen die diagnose kan ons op de lange termijn aan een vreedzame en welvarende samenleving helpen.