maandag 17 november 2008

Obama en de Mennonites


De Democraten hebben weer een kandidaat voortgebracht die Messiaanse trekjes vertoont. Anders dan Kennedy is hij verkozen met een ruime meerderheid, en anders dan Clinton is het een fatsoenlijk man. Je ziet aan hem dat hij mensen niet beliegen zal, en oprecht van plan is de gemeenschap te dienen. Er kleven (nog?) geen schandalen aan deze man, en hij was in de campagne, zo op het eerste Nederlandse oog, fatsoenlijker dan McCain die met de verwijzing naar zijn tweede naam Hussein velen op het idee bracht dat hij eigenlijk een Arabier was.
Tja, maar dan weet je, dat schijn bedriegt en je zit erop te wachten dat er een teken komt waaraan je kunt zien dat het gewoon weer een politicus is.
Dat was niet moeilijk te vinden in deze eerste weken na de verkiezingen. Ik kwam op internet een foto tegen, genomen toen Obama net in het openbaar stond te huilen om zijn overleden grootmoeder, die vlak voor verkiezingsdag overleed. Hij houdt een zakdoek bij zijn ogen en kijkt naar rechts van hem. Met droge ogen.
Met droge ogen? Inderdaad, zeg je dan cynisch, geen tranen, betrapt, hypocriet gebleken, toch allemaal schijn.
Waarom stellen we steeds maar weer onze verwachtingen zo hoog, en waarom zijn we pas tevreden als er weer een politicus door de mand valt?

Er is een radicale theologie die zegt, dat het politieke systeem alleen maar de buitenkant is van de macht, inclusief de ideologie waarmee ze zich rechtvaardigt. Macht is altijd corrupt en werkt altijd corrumperend. Op welke manier je ook probeert die aan banden te leggen. Want dat kan alleen met macht, die weer corrupt is en corrumperend. Er is geen systeem te bedenken waarin macht wordt uitgesloten of zelfs maar werkelijk gecontroleerd wordt. Het onmenselijke aspect aan elke machtsuitoefening kun je niet buitensluiten. De technocratische democratie waarin we leven – beheerst door economische belangen, ondoorzichtige en oncontroleerbare netwerken, door media en publieke ideologie beheerst, kun je slechter of minder slecht noemen in vergelijking met andere systemen. Dat zijn er niet zoveel meer, want we leven - zegt Fukuyama - in de tijd van de overwinning van het liberalisme, dus in de tijd van de dominantie van de (technocratische) democratie.
Maar het menselijke in ons politieke systeem is altijd de uitzondering die het leven leefbaar maakt doordat het een afwijking oplevert op wat onze instituties en wetgeving voorschrijven. Een zekere chaos is wat het systeem belemmert om volkomen inhumaan te worden. De ware mens is altijd een kink in de kabel.
Geen menselijk systeem kan dat zelf tot stand brengen, maar waar moet het dan vandaan komen? De atheïst en de ietsist hebben daar geen antwoord op. Het goddelijke is ofwel een boosaardige illusie ofwel een krachteloze projectie van verlangen.
De Radicale Reformatie van de Wederdopers - een derde optie meen ik - koos er uiteindelijk voor om mensen te leren hoe ze zouden kunnen leven zonder macht, als weerlozen, als 'vreemdelingen en bijwoners.'
Vijandliefde en de weigering van elk geweld, ook wanneer het als defensief kon worden gerechtvaardigd, moesten het systeem van binnen uit uithollen. In ieder geval zou het een voorbereiding zijn op een dag waarop de verlossing van gene zijde zou komen, onverwacht, vanuit een door mensen onbereikbare hoogte, in een vrijgevigheid die buiten ons voorstellingsvermogen zou liggen.
En toen kwam Obama. Dat accent op weerloosheid en dat wantrouwen in de macht maken onder orthodoxe Christenen in Amerika vooral de Mennonites, de nazaten van deze radicale Reformatie, gevoelig voor Obama. (De meest opvallende groep onder hen, de Amish, stemt principieel niet.)
Ik heb een klein empirisch onderzoek gedaan. Van de 1578 leden van de Mennonite kring op Facebook, hebben er 1124 op Barack Obama gestemd. De overige hebben uit principiële redenen in het geheel niet gestemd, omdat het uitbrengen van een stem een rechtvaardiging geeft voor het politieke systeem. Niet een stemde op McCain vanwege diens steun aan Bush tijdens de acties in Irak.
Een van de belangrijkste redenen voor het verkiezen van Obama is zijn aankondiging, onlangs herhaald, dat hij van plan was het gevangenkamp op Guantanamo Bay in Cuba te sluiten, om, zoals hij zei “de morele status van de Verenigde Staten in de ogen van de wereld te herstellen.” “Amerika is geen land dat martelt,” voegde hij er aan toe. Guantanamo Bay had laten zien tot welk cynisme de machten in staat zijn. Het was de plaats waar Giorgio Agamben zijn idee van de biopolitiek bevestigd zag. Buiten de maatschappelijke orde om, zijn mensen niet meer dan naakt en weerloos. Object van pure externe dwang.
Buiten de rechtsorde konden mensen daar zuiver als middel worden gebruikt, waarmee ze dus niet als doel in zich en dus niet langer als mensen werden behandeld. Dat was geheel in strijd met een eerbiedwaardige humanistisch-morele traditie, al geformuleerd door de laat 18e eeuwse filosoof Immanuel Kant - de filosoof die het Lutheranisme in een wetenschappelijke theorie vertaalde.
De humaniteit, zei Kant, bestond daarin dat mensen nooit het zuivere object van een vrije handeling konden zijn en geen middel konden zijn waarmee ik mijn eigen geluk nastreef. Een diep in ons bestaan ingebouwd gevoel van ‘achting’, laten we zeggen, respect en erkenning, zou dat tegengaan. Politiek daarentegen was de kunst om mensen tot instrument en object te maken om daardoor doelen te bereiken – met als belangrijkste doel het grijpen en behouden van de macht.
Het cynisme van Guantanamo Bay kon daarom in de ogen van moreel gevoeligen zoals de Mennonites tot de toetssteen worden. Met de opheffing ervan, werd Amerika’s politieke systeem weer moreel, althans moreler. De kritiek en het argwaan tegen de ‘machten die er nu eenmaal zijn’, naar de uitdrukking van Paulus in het NT, konden daarmee een beetje worden opgeheven.
Ik staarde deze week naar de foto van Obama met zijn zakdoek voor zijn droge ogen. Ik vraag me af, of de Amerikaanse Mennonites niet toch wat radicaler hadden moeten zijn. Macht is macht, in elke vermomming, aangenaam verpakt of niet. Het ware en onvermijdelijke oordeel over deze machtswisseling moet zijn, dat het geen verschil uitmaakt wie in het Witte Huis zit. Het Witte Huis zal geen kleurverschil toelaten. Macht is macht.

Of zoals de Mennonites het steeds weer gehoord hebben en zoals ik alles wat er nu gebeurd is weer zal samenvatten: de koning is dood, leve de koning.

vrijdag 14 november 2008

Blondjes


Het meisje was een stuk kleiner dan mijn blonde dochter die zelf weer twee koppen kleiner uitvalt dan ik ben, dus ze moest behoorlijk tegen me opkijken. Ze vroeg of ik wist met welke tram ze van hieraf naar het Centraal Station kon komen. Nu woont mijn dochter in Amsterdam, dus die had onmiddellijk het goede antwoord.
“Dit is de Munt, en daar aan de overkant is de halte, je kunt alle trams nemen, behalve lijn 14, want die gaat de andere kant op.”
Het meisje keek haar verbaasd aan, en draaide zich toen om naar haar vriendin, die met haar rug naar ons toe druk zat te bellen. Ze was van dezelfde lengte als het meisje met de lange blonde haren die ons net had gevraagd welke tram ze moest nemen. De blonde draaide zich weer om, besluiteloos leek ze wel.
“Dus… eh?”
“Daar" wees mijn dochter, "daar is de halte, niet hier.”
Ik kon ze even aan een vergelijkend onderzoek onderwerpen. Een blond meisje van ongeveer 16, met lange haren, en mijn dochter van 24, die je eveneens zo kon omschrijven. Rechtop en vriendelijk stond mijn dochter uit te leggen hoe ze bij het Centraal Station konden komen. Het meisje leek wel een beetje op haar, in de verte dan, maar er was iets in haar gezicht wat enorm verschilde. Het was net alsof ze wel in je richting keek, maar je niet aankeek. Mijn dochter is daarentegen heel goed in het aankijken, haar twee blauw-groene ogen dringen dan tot je ziel door, en je weet dat er iemand aanwezig is die je niet zomaar kunt negeren. Hoewel het blonde meisje niet lelijk was, aangenaam zelfs om naar te kijken, was haar blik niet van dezelfde orde.

Zo was het, de halte van de tram was honderd meter de andere kant op, de goede kant op, want in die richting lag ook het Centraal Station. Ik kende het hier ook.
We hadden al een uurtje gelopen, in de binnenstad. Voor mijn dochter een levende omgeving, voor mij een nostalgische herinnering. Hier had ik gestudeerd, vlakbij, op het Singel Doopsgezinde theologie, op het Binnengasthuis-terrein filosofie, op de Keizersgracht theologie. Hier waren de boekhandels die geschikt waren voor een studentenbeurs: de American Discount Bookshop, de Slegte, en de Athenaeum boekhandel op het Spui en een aantal antiquariaten in de zijstraatjes achter de Munt, met vergeelde en beschimmelde boekjes die niemand meer wilde hebben. Zo had ik mijn bibliotheek opgebouwd, en hier was ik intellectueel gevormd.
Alle verschillen met die tijd, dertig jaar geleden, zag ik als boosaardige afwijkingen. De antiquariaten hadden het tegen internet afgelegd, en de American Bookshop verkocht alleen nog maar de recente boeken, als koopjes van 5 euro. Boeken waar ik vroeger niet meer dan 1 gulden vijftig voor had betaald.
In de boekwinkels hadden mijn dochter en ik het over boeken gehad, want ze leest veel. Dat hou ik tegenwoordig niet meer bij. Deze boekhandels waren haar wereld, en niet de mijne. Ze had weer teveel boeken gezien die ze graag zou willen lezen en hoewel ik aanbood om financieel in te springen had ze beleefd geweigerd. “Ik heb nog een paar boeken die ik nog moet uitlezen. Bronte, en Jane Austin, en dan heb ik nog dat boek over Al-Qaeda.”
Daar sta je dan als vader, met apentrots te luisteren naar een jonge vrouw die niet door de televisie en internet is opgeslokt en nog kan lezen.
“Mijn dochter," zei ik tegen niemand in het bijzonder.
De donkere was klaar met bellen en wenkte naar haar blonde vriendin, toen tram negen op de halte arriveerde. Ze holden snel naar de achterkant van de tram en stapten in. We zagen ze een halve minuut later druk babbelend voorbij komen. De verkeerde kant op, richting Amsterdam-Oost.
“Die is blond”, zei mijn dochter.
Ik acht dat een onweerlegbare constatering.

zaterdag 8 november 2008

Leeghoofd


“Wat is hier aan de hand?”
De man die het me vroeg was kalm de straat ingelopen terwijl ik nog even een sigaretje stond te roken voor de deur van de kerk. Ik zag hem de honderd meter vanaf de hoek komen aanlopen. Het ging niet snel. Hij keek uitgebreid alle tuinen in en wandelde met de handen op zijn rug. Toen hij bij de kerk was aangekomen keek hij door de geopende deur naar binnen, maar wist niet meteen dat het Open Dag was. Terwijl we toch zo ons best hadden gedaan.
Ik wees naar het grote bord, dat we net op twee stoelen voor de kerk hadden gezet. “Open dag,” zei ik. “HAC.”
“Wie?”
“HAC! Het is weer open dag.”
“Van die kerk heb ik nog nooit gehoord. Wat gelooft u dan zoal allemaal?”
“Nee, we geloven niet zoveel, maar we maken dingen.”
“Oh, dat vind ik een goede zaak. Weet u, mensen geloven tegenwoordig allemaal van die rare dingen. Neem nou deze week. Die Britten he. Die geloven in UFO's en marsmannetjes. Die zien een frisbee en dan nemen ze een foto en dan...”
Ik begon te denken dat de man een grapje maakte en ik wilde graag weer naar binnen. Anders dan in vorige jaren was het erg nat, deze Open Dag. Ik wist niet goed of hij dronken was of gewoon een beetje verward, maar het leek me een goed idee om hem de expositie te laten zien.
“Waarom komt u niet even naar binnen? Dan kunt u zien wat we allemaal maken,” vroeg ik.
Hij keek me getroffen aan.
“Dat vind ik nou heel fijn van u, dan kan ik ook meteen even uit de regen wegkomen. Wat is het nat he?”
Terwijl ik dat bevestigde, maakte ik een gebaar naar de deur en begon naar binnen te lopen. Hij stapte achter mij aan naar binnen, waar nog maar een paar mensen rondliepen. Noëlle liep uiteraard druk heen en weer en regelde allemaal dingen waar niemand aan had gedacht. Ze stond in de hoek allerlei details uit te leggen aan een paar jonge cursisten van het HAC.
Ik liep naar links, met de man in mijn kielzog.
“Wat wilde u me laten zien?”
Ik draaide me om. Ik stond voor het lege hoofd van Loes. Het leek op een eierkopje met een gezicht, waar je zo in de leegte kon kijken. Daar zat het verlangen achter niet te denken, niet te hoeven nadenken over alles wat het leven zo moeilijk maakte. Leeg te zijn, open te staan voor alles wat anders was. Een sterk beeld was het. De man stond me aan te kijken. Ik wees naar het schilderij dat nu netjes was neergezet.
“Dit is het.”
“Aha, dit schilderij, Hebt u die gemaakt, meneer?”
“Nee, ik niet, dat is van die mevrouw daar.” Ik wees naar Loes, die rustig een kopje koffie stond te drinken.
Hij keek even naar het Lege Hoofd en zei toen: “Een vrouw als een theekopje, dat is eigenlijk ook een UFO, he?” Hij liep weer verder, met zijn handen achter zijn rug, zijn mond half open, schijnbaar volkomen op zijn gemak. Ik achter hem aan, ik begon hem grappig te vinden.
We kwamen langs de schilderijen van het jaarproject en ik begon op mijn gemak alles uit te leggen. "Kijk dit is een stripverhaal als illustratie bij een Franse tekst. Het is gemaakt door een meisje van dertien en die...”
“Dertien zegt u?”
Ik wist het niet helemaal zeker, maar ik bevestigde het maar.
“Ja, dertien.”
Wat knap zeg, wat ontzettend knap van zo'n jong meisje.”
“Ja, vind u het mooi?”
“Nee, maar dat ze al Frans kan lezen, moeilijke taal meneer, Frans.”
Ik wist nu zeker dat ik met een halve gare te maken had, maar er was nu geen weg terug. Hij stond vriendelijk naar me te kijken
We liepen door de zaal heen, en af en toe vertelde ik nog wat over de schilderijen en hij bleef me vriendelijk aankijken. Toen we alles hadden bekeken begon hij vrolijk opnieuw aan een rondje.
“Wat was dit ook alweer?”
“U hebt dit schilderij al gezien,” zei ik.
“Ja, dat is waar. Het is wel mooi he?”
“Weet u wat,” zei ik. “Kijkt u nog even lekker verder, dan ga ik even met een paar andere mensen praten.
“Is goed,” zei hij.
Ik liep van hem weg naar de zijruimte. Het was tijd voor de eerste powerpointpresentatie. Ik had geprobeerd het commentaar op te nemen zodat ik het alleen maar hoefde af te spelen. Kon ik zelf weer rustig een sigaretje gaan roken. Want net als alle andere rokers krijg ik de kriebels van een ruimte waar het niet mag, dan krijg je juist trek.
De zaal was al vol mensen toen ik binnenkwam en de apparatuur aanzette. Mijn stem kwam met een krakerig geluid uit de luidsprekers. Ik vond het wel authentiek klinken, net als een film uit oude archieven.
Ik wilde net mijn sigaretje gaan roken toen Noëlle binnenkwam.
“Dames en heren, hij doet het veel beter als hij improviseert, dus doe het apparaat maar uit. Robbert, wil je het op je normale manier doen? Gaat veel gezelliger denk ik.”
Zo'n vrouw weiger je natuurlijk niks, dacht ik.
Maar daar ging mijn sigaretje.
Toen de presentatie klaar was, zag ik de man nog steeds rondlopen in de zaal. Hij draaide zijn cirkels door de zaal heen, keek naar alle schilderijen met zijn handen op zijn rug. Alsof hij zeer geïnteresseerd was in wat hij zag. Toen hij mij zag, liep hij naar me toe.
“Heel mooi meneer.”
“Fijn dat u dat vindt.”
“Wat is dat nou, daarboven?” zei hij. Hij wees naar de serie van schilderijen van het Blauwe Paard van Franz Marc.
Ik begon hem uit te leggen dat Franz Marc met zijn schilderijen van dieren de grote kracht van het animale wilde blootleggen. Dat de kleuren gekozen waren om emoties en menselijke houdingen uit te drukken. “De blauwe rivier staat overduidelijk symbool voor de mannelijke seksualiteit," zei ik. Hij luisterde intens naar me. Hij ging rechtop staan en toen hij begon te spreken leek hij een ander mens.
“Omdat zulke blauwe paarden in werkelijkheid niet bestaan, gaat het mij blijkbaar niet om een weergave van die werkelijkheid. Het gaat mij en met mij alle andere expressionisten, om iets anders. Ik gebruik de kleur blauw omdat die kleur de kracht van een paard weergeeft. Door middel van kleur laat ik iets zien van het innerlijk van een paard. Ik vervorm de werkelijkheid om kracht en energie uit te kunnen drukken. Natuurlijk, ik heb met mijn 'Blauwe Paarden' uitdrukking willen geven aan mannelijke seksualiteit, viriliteit en dierlijkheid. In de animale creatuur zie ik de reinheid en het onaanraakbare. Maar dat is geen totale weergave van mijn oeuvre. U doet mij geen recht, meneer.”
“Pardon,” zei ik, terwijl mijn mond open viel. Ik moet er heel dom uitgezien hebben.
“Ja meneer, mijn hele, niet al te omvangrijke oeuvre bestaat uit dergelijke samenklanken van dier en natuur. Toch wilde ik beslist geen werk maken dat bol staat van symboliek. Ik moet constateren dat u dat niet hebt begrepen. U denkt dat ik de innerlijke psychologische gesteldheid van de mens wilde uitdrukken. U fantaseert over de betekenis van blauwe strepen en de verdeling van het oppervlak. Ik ben bezorgd over u. U bent wel heel ver buiten de natuurlijke kosmos komen te staan. Met mijn schilderijen vol harmonieuze samenhang wilde ik mensen in staat te stellen de aansluiting met de kosmos te hervinden.”
“Maar, wie bent u?” zei ik. Ik stond stomverbaasd te kijken. Hij leek een geheel ander mens geworden te zijn. Hij stond rechtop, zijn mond hing niet meer half open en zijn manier van spreken was helemaal normaal geworden..
“Ik ben Franz,” zei hij.
Ik draaide me om Noëlle erbij te halen, om iedereen te vertellen wie ik hier had binnengelaten. Dit was een gebeurtenis van de eerste orde! We zouden zulke mooie gesprekken met hem kunnen voeren, misschien had hij wel nieuw werk geproduceerd! Misschien kon hij ons helpen de geheimen van zijn werk te ontsluieren.
Ik kon Noëlle zo gauw niet vinden in de massa mensen die intussen in de kerkzaal rondliep en ik keerde me weer om naar de man.
De verandering had niet groter kunnen zijn. Daar stond hij weer te staren naar een schilderij, met gebogen schouders, zijn mond half open, als een oude, vermoeide bedelaar. Ik wist meteen dat wie hij ook was, of tegenover mij even geweest was, dat alles nu weer was verdwenen. Alsof heel even zijn verstand en zijn geest zo open waren geweest, zo leeg van binnen, dat de geest van Franz Marc er een rustplaats in had kunnen vinden.
Hij liep naar de voordeur, ik er achter aan. Toen we buiten stonden keek hij tevreden naar de zonnige hemel, het was even droog geworden..
“Lekker weertje meneer, bedankt voor het schuilen en nog veel succes met uw kerk.”
“Open Dag van het HAC! Leeghoofd,” zei ik.