woensdag 22 december 2010

Wat is je enige troost in leven en sterven? Heidelberger 1 1

dinsdag 7 december 2010

YOGA PHILOSOPHY for beginners







zondag 14 november 2010

Beter dan het origineel!

donderdag 2 september 2010

Basic Hegel Series: Logic par. 18

A short commentary on par 18 of Hegel's Encyclopedia of Philosophical Sciences.

Posted via email from Hegelpodcast

woensdag 1 september 2010

Een zomer theologie en Het boek van de verwekkingen zijn uit.

Een zomer theologie en Het boek van de verwekkingen zijn uit.

Twee nieuwe projecten:
DE TORAH EN DE MESSIAS ebook
Het tweede deel van "De Torah en de Messias" is uit. Onder de titel: Het Boek van de Verwekkingen spreek ik uitgebreid over de eerste, fundamentele passages in Genesis: de schepping van de mens en de sabbat, de relatie van de man en zijn partner, de zogenaamde zondeval en de eerste (broeder-)moord.
Download het bij Lulu voor slechts $6,- (ongeveer euro 5,-)



Of koop het rechtstreeks bij mij. Maak 5 euro over op rekening PB 4379995 o.v.v. "Messias deel 2" en je email-adres, en dan krijg je per ommegaande het pdf-bestand toegestuurd.

EEN ZOMER THEOLOGIE als paperback

Ook verschenen bij LULU.com: de geprinte versie van "Een zomer theologie.'  Voor degenen die het boek gedrukt willen zien. De kosten zijn relatief hoog omdat printen tegenwoordig duur is, en de verzendkosten liggen ook al rond de 6 dollar. Maar je krijgt dan een fraaie ringband met 196 pagina's hartstochtelijke theologie... !

Bestel HIER het boek Een zomer theologie bij LULU. 

woensdag 25 augustus 2010

Zelfverantwoording deel 5

V
De rol van de Bijbel
Deze wijsgerige reflectie, die wat de ethiek aangaat uitmondde in de positie van Lévinas, ging gepaard met reflecties van meer Bijbels-theologische aard, een vak dat ik pas met volle inzet ging beoefenen in 1994, toen mijn wijsgerige studies in Hegel en Lévinas leken vastgelopen te zijn. Waar Hegel nog in staat was gebleken de autono­mie van de vrijheid in de concrete institutionele werkelijkheid van maatschappij en samenleving te doordenken, kon Lévinas weliswaar een begrip geven van de “werke­lijke” aard van het subject en het afgeleide karakter van zijn vrijheid, maar dat maak­te een concrete filosofie van het sociale en de politiek nog niet meteen doorzichtig.

Dissertatie
Tijdens het werken aan mijn dissertatie vanaf januari 1996 kwamen deze vragen wat meer op de achtergrond. Mijn aandacht richtte zich nu op de mogelijkheid van een specifiek betoog dat vertrok vanaf de vraag of de Nieuw Testamentische ethiek als een ethiek van de existentie in de trant van Bultmann moest worden beschreven, of als een sociale (politieke) ethiek in de trant van John Howard Yoder.
Opnieuw waren vragen over autonomie en van belang, maar in een andere begrippelijke toon­aard. Ik kon deze vraag nog niet rechtstreeks behandelen, maar koos voor een om­weg: wat was de status van de joodse component in de Christelijke ethiek, d.w.z. van de Torah, in de ethiek van het Nieuwe Testament? Die status werd vanaf de reformatie bepaald door een receptie van de Paulinische leer van de rechtvaardiging door geloof (alleen). In hoeverre kon men deze leer begrijpen als een fundamentele breuk met een ethiek die een voorrang van het gebod kende en dus uitging van een concrete heteronomie? Was de laat-middeleeuwse piëteit met zijn werken van verdienste en aanvullende genade Gods wel goed begrepen? En was het mogelijk deze Christelijke vermenging van genade en verdienste gelijk te stellen aan de vooronderstelde Farizese tegenstander van Paulus’ evangelie?
Er was en er is een sterke theorie die dat bevestigt. Als God soeverein en vanuit zijn eigen genade de mens in de juiste verhouding tot God bracht, als Christelijk handelen een leven in de dankbaarheid is en een passief innerlijk omgevormd worden door de Geest een uitvloeisel is van de rechtvaardigingsact, dan was er geen reden meer om over de “wet” te spreken als over een codex van voorschriften. Ethiek was niet langer gebaseerd op het doen van het goede dat volgens een correct toegepaste regel werd vastgesteld (of achteraf daarmee werd gerechtvaardigd) maar een vorm van handelen uit de juiste motivatie en dankbaarheid voor Gods werk. Heb God lief en doe wat je wilt! (Augustinus) Was dan bovendien het Nieuwe testament, juist omdat het op de externe, zuiver formele en juridische rechtvaardiging aankwam, tot op zekere hoogte de oorsprong van het moderne begrip van de autonomie? Het leek immers eenvoudig de nog bij Luther en Calvijn aanwezige verwijzingen naar de reële transformatie door de genade te negeren en aan te dringen op een volstrekt eenzijdige voorrang van de externe, forensische rechtvaardiging.
Daar kwam bij Calvijn en zijn leerlingen nog het leerstuk van de dubbele predestinatie bij, dat ondanks zijn eigen intenties de neiging had de aandacht voor een concrete levens­heiliging af te zwakken. Immers, Luthers aandacht voor de geloofsdimensie in het meest innerlijke geweten kon in ieder geval historisch in verband worden gebracht met zowel de Kantiaanse filosofie van het autonome subject als met het Hegelia­nisme. De naar Luthers spiritualiteit verwijzende filosofie leek een anomisme, een verzet tegen legaliteit te betekenen. Of was er een manier om de rechtvaardiging door geloof te leren lezen als een ondersteuning van het heteronomie-principe in de ethiek?
Die was er inderdaad, en wel in de benadering van de radicale of Doperse Reformatie. Maar hoe kon deze traditie vruchtbaar worden gemaakt voor de ethische discussie? En tegelijkertijd was er door mijn studies van de joodse ethiek alle aanleiding om het algemene Protestantse oordeel over het zg. wetticisme of legalisme, dat toch in de kern niets anders betekende dan het nadenken over concrete gedragsregels (de casuïstiek), nog eens aan kritiek te onderwerpen. Verschillende beteke­nissen van autonomie en heteronomie spelen hierin een rol; verschillende manieren om over regel-geleid gedrag te denken; verschillende benaderingen ook van de struc­tuur van de NT-ische verkondiging met steeds verschillende keuzes voor de “canon in de canon” van waaruit al het andere gelezen zou moeten worden.

Doperse traditie
In de Doperse tradities waren een aantal intuïties geformuleerd. Eén van de aan­lei­dingen tot de inhoud van mijn dissertatie was het werk van de Amerikaanse Men­nonitische theoloog John Toews, van het Mennonite Brethren Biblical Seminary. Zijn these was dat Jezus’ leer begrepen moest worden als de gezaghebbende uitleg van de Thora voor de gemeenschap van zijn discipelen, die hem erkennen als de mes­sias. De kern van die interpretatie is de liefde voor God en de naaste, zonder dat daar­door de veelheid van andere geboden en leefregels buiten werking wordt ge­steld. Sleuteltekst is daarbij Jezus’ uitspraak in Mattheus 5:17vv waarin de norma­tiviteit van de Thora bevestigd wordt. Jezus keert zich daar tegen interpretaties van zijn leer door te zeggen: Meent niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profe­ten te ontbinden; ik ben niet gekomen om te ontbinden maar om te vervullen.” “Ver­vul­len” betekent niet opheffen of buiten gelding stellen! Het betekent voltooien in de zin waarin men een weg voltooid door de laatste meter ervan aan te leggen zodat de verbinding tussen twee punten tot stand gebracht wordt. Als er waarde kan wor­den gehecht aan diverse pogingen om een Aramees of Hebreeuws origineel onder de Griekse woorden te vinden, dan zou men aan OT-ische woorden kunnen denken waarin het gaat om het “overeind houden”, d.w.z. als standaard handhaven, van de Thora.
Als kon worden duidelijk gemaakt dat Jezus’ bevestiging van de Torah in Mattheus 5 een funderende functie heeft t.o.v. alle andere teksten over de Torah in het Nieuwe Testament, dan kon Bijbels-theologisch een begin worden gemaakt met de restau­ratie van een visie op de Christelijke ethiek, waarin het gezag van de “rechts­geleerd­heid” of de “casuïstiek” kon worden hersteld. Daartoe moest ik Paulus’ beschouwing over de Thora in de Galaten- en Romeinenbrief, de brief van Jacobus, en met name teksten die tegen de farizeïsche casuïstiek gericht lijken te zijn (Markus 2 en 7) op­nieuw leren verstaan. Aan die exegetische herbezinning was het grote middendeel van de dissertatie gewijd.

Theologische vragen
Daaraan voorafging een theologische beschouwing over de leer van de rechtvaar­diging door geloof (alleen) waarin het mij vooral ging om de vraag wat de strekking van deze leer in diverse lagen van de Christelijke traditie was geweest. De katholieke tradities van Augustinus en Thomas, en de Mennonitische traditie, blijken daarbij veel gemeenschappelijk te hebben. Rechtvaardiging door geloof betreft de daad waar­­in God en de mens met elkaar in een nieuw verbond worden samenge­bracht. Er is een vorm van (heteronome of theonome) gehoorzaamheid die uit deze zin van de rechtvaardiging voortvloeit. Rechtvaardiging en heiliging mogen niet van elkaar wor­den losgemaakt, en men mag ook niet eenzijdig een patroon van Gods unieke en soe­vereine daad hanteren om beide te verstaan, of tenminste voor de rechtvaar­di­ging alle subjectieve betrokkenheid aan Gods zijde te zien. Gods soevereine daad aan de mens is (door Augustinus met de verwarrende term “ingegoten genade” aan geduid) een daad van transformatie. In die transformatie veranderen wij zodat “de rechtvaardige eis van de Wet” in ons vervuld wordt. De rechtvaardiging die tevens heiliging is, is tweevoudig en beide: zijn en daad van de mens, evenzeer als zijn en daad van God.

John Howard Yoder
Van het grootste belang was ook de sociale dimensie van deze rechtvaardiging die vooral door John Howard Yoder onder woorden werd gebracht. Het verbond waarin wij worden ingevoerd, is een verbond tusen God en Zijn volk. De verzoening en red­ding die God beoogt, is een sociale ethiek. De waarheid van het evangelie is dat er een gemeenschap is, die “ijverig is in goede werken” en zo de reddende wil van God in deze wereld representeert in haar getuigenis. Het evangelie staat niet tegen­over de Wet, maar ze “is” rechtstreeks en onverkort “wet”, omdat ze recht­streeks en on­ver­kort uitdrukking van Gods gebiedende wil is. Van een oppositie tussen evan­gelie en wet, ethiek en geloof, of welke andere scheiding van zijn en handelen dan ook, kan geen sprake zijn.
Toch was die scheiding precies de strekking van de Pauli­nische leer volgens de Lutheraanse theoloog Leander Keck die ik als kroonge­tuige had ingevoerd. De rechtvaardiging verandert de ethische situatie van de mens maar niet zijn conditie. De transformatie is dus “formeel” en extern. Het ethische handelen van de gelovige is in deze formele context ingebed.

Daarmee wordt op­nieuw een formulering gegeven van een oorspronkelijk Lutherse intuïtie: dat de hei­liging (het morele leven) het patroon van de rechtvaardiging veronderstelt en volgt. In alles is er voorrang van Gods handelen in en aan ons.
En daar sta ik nu….

dinsdag 24 augustus 2010

Zelfverantwoording deel 4

IV

In deze reflecties is het vooral de filosoof Lévinas geweest die mij een mogelijk vervolg heeft getoond. De autonomie van de menselijke vrijheid wordt bij hem niet geloochend, maar wel als niet “oorspronkelijk” begrepen.

Lévinas gebruikt de term “investituur” om zowel de soevereiniteit van het subject aan te duiden, als het niet-oorspronkelijk zijn van zijn vrijheid. De “kritische” dimensie die voor Van Leeuwen ligt in datgene wat wij als “boven onszelf kunnen erkennen” is hier al in de constitutie van het subject zelf aanwezig. Wat het subject als subject van vrijheid is, kan alleen worden uitgelegd met behulp van een genetische beschouwing. Het subject is niet van meet af aan en oorspronkelijk vrij en is dat niet op grond van een uitsluitend door het subject bepaalde handeling. Autonomie is een zich tot zichzelf terugbuigen van een subject dat van meet af aan en oorspronkelijk in relatie staat. De heteronomie is een aanduiding van wijze van presentie van de vóór alle reflectie reeds aanwezige Ander. Mijn in-de-wereld-zijn heeft zijn oorsprong bij die ander vandaan, concreet gezegd: anderen openen voor mij de wereld waarin ik ben, en het is alleen door abstractie te maken van die anderen dat er een verhaal over de constitutie van het subject kan worden verteld, waarin het de vrije oorzaak is van zichzelf en zijn akten.

Deze beschouwing van Levinas gaat nog verder dan de reflectie over de pragma­tische paradox in de zijnsvraag. Nu is de horizont van het omvattende zijn dat aan mijn vragen reeds vooraf ging tot een bepaald zijn (zij het nog in zekere zin formeel) uitgegroeid. Aan mijn zelf-zekerheid, aan mijn eigen zijn gaat het zijn van het an­dere vooraf, beter nog, die ander gaat eraan vooraf en gaat mijn eigen zijn te bo­ven als “iets anders dan zijn”. De ander hoort juist niet tot de vele gegevenheden in mijn ervaring, is geen ‘zijnde” dat ik binnen de omvattende horizont van het zijn ontdek­ken en determineren kan.

Zijn voorrang en dus ook de heteronomie maken mijn soe­vereiniteit en mijn autonomie pas mogelijk, maar relativeren deze ook principieel. De soevereiniteit van het subject is een “egologie” of beter een “egografie”, een zichzelf constitueren als het subject van een levensverhaal, waarin de presentie van de ander steeds weer opnieuw een herinnering kan geven aan iets wat nog oorspron­kelijker is dan mijn eigen subjectiviteit. Wat ik binnen mijn egografie ervaar als de sto­ring door anderen is in werkelijkheid een aanwijzing van de voorrang van die an­deren. Lévinas heeft deze ‘storing” vooral uitgewerkt op het niveau van de presen­tie van de ander als “gelaat”, een zich te kennen geven van anderen in mijn levens­do­mein als iets anders dan een “fenomeen” dat on der macht van mijn duiding staat. Het gelaat is geen verschijnsel, maar de zelf-presentatie van een ander subject dat met zijn bestaan borg staat voor zijn verschijning, er “bij” is, het kracht kan bijzetten door zelf te spreken op een wijze die op mijn fantasie en ervaring niet herleidbaar zijn.

Het feit van het gelaat zelf is geen vrije te duiden en neutraal gegeven. De pre­sen­tie van de ander vanuit zijn gelaat is een geweldloos gebod, het is in volle om­vang gegeven als het “gij zult niet doden”, d.w.z. als de onmogelijkheid dat ik het doden van een ander als iets anders duiden kan dan als moord. In dat opzicht duidt het gelaat een “boven” mij staande instantie aan, die zich principieel aan mijn vrijheid onttrekt, en in de vorm van de geboden van de tweede stenen tafel soeverein over mij is.

Van beeldverbod tot visuele cultuur - is er een weg terug?

De lezing in Beetsterzwaag uit 2003.

1. De overmacht van het beeld (Smelik en Ellul)

2. De afschaffing van de ware wereld: de opkomst van de virtuele wereld.

3. Wat is 'zien'? Het contrast met het horen.

4. Het bijbelse beeldverbod

5. Spreken, zien en benoemen: waarheid, realiteit, relatie. 

6. Waarom we opnieuw intellectuele ernst moeten maken met het beeldverbod. 

Posted via email from Theologie Podcasts

zaterdag 21 augustus 2010

Zelfverantwoording deel 3

III

Op zoek naar een nieuw antwoord

Zo werd de vrijzinnige theologie, gelijktijdig met een type wijsbegeerte zoals het Hegelianisme dat er onlosma­kelijk mee verbonden is, voor mij tot een probleem in plaats van een oplossing. Andere wijsgerige tradities dan de idealistische, hadden een keerzijde of een diepere grond van de menselijke autonomie onder woorden gebracht, hadden over de fundamentele eindigheid van de mens gesproken.

Het denken van Martin Heidegger, Jean-Paul Sartre, Michel Foucault, Emmanuel Lévi­nas en in onze tijd Giorgio Agamben en Alain Badiou, bracht dimensies van het mense­lijk bestaan onder woorden en presenteerden wijsgerige methoden van reflectie, die zich met de soms naïeve vrijzinnige tradities totaal niet verdroegen. Voor mij was het nu vooral Thomas van Aquino en de moderne Thomistische traditie, die op ander spoor bracht. Met name de “Metafysica” van Peters en Emmerich Coreth maak­ten een fundamentele kritiek op de Hegeliaanse dialectiek mogelijk. Juist in de pragmatische paradox die het statuut van de vrijheid had gesteld, en die het “model” was van mijn benadering van Hegel, kon die andere dimensie van menselijke eindig­heid worden ontdekt.

Eindige zelfreflectie

Wijsgerige reflectie is een vraag van de mens naar zichzelf, naar zijn eigen zijn en wezen. Het stellen van die vraag veronderstelt al de zinvolheid van het antwoord, er - om met Paul Tillich te spreken - een correlaat van antwoord en vraag. Wie vraagt, heeft al deel aan het antwoord. Stel ik de vraag “of ik er ben” dan impliceert die vraag dat ik er minstens moet zijn, in zoverre ik die vraag stel. Ik kan bovendien de vraag niet ontkennend beantwoorden, zonder in een paradox te belanden. De ont­ken­ning van mijn eigen zijn impliceert immers dat ik er ben, en loopt dus uit op een ontkenning van zichzelf - in actu, in de handeling van de ontkenning zelf ontdek ik een tegenspraak - d.w.z. in een pragmatische paradox. De onloochenbaarheid van mijn eigen zijn is niet alleen maar een slimme redenering. Het is de logische vorm van een intuïtie. Ik besef dat mijn eigen zijn op een andere manier “aan mij gegeven is” dat ik mijn zijn uitoefen, nog voordat ik er vragen over stel en mijzelf er reflexief van vergewis of mijn zijn waarachtig is. Het zijn dat ik in de pragmatische paradox ontdek was reeds het mijne voordat ik reflecteerde. Het reflecteren geeft mij mijn zijn niet, maar laat het mij op een specifieke manier ontdekken.

Wat de reflectie echter doet is ook nog iets anders. Als ik reflecteer op het feit van mijn reflectie over mijn eigen zijn, wordt het mij duidelijk dat ik weliswaar “weet heb” van mijn eigen zijn, en mijn reflectie niet scheppend is, maar vindend, maar dat bete­kent nog iets anders. Het betekent dat mijn zijn mij weliswaar gegeven is, maar niet in de vorm dat ik er van binnenuit over beschikken kan. Als het al een intuïtie kan wor­den genoemd dat ik weet er te zijn, dan is deze intuïtie nog onvolledig en onze­ker. Onvolledig omdat ze slechts kan bevestigen dat ik er ben, maar niet wat en wie ik ben; onzeker, omdat ik de reflectie om mijn bestaan nodig heb om mij er werkelijk van te gewissen in welke zin en mate ik er ben.

En dan is er ten derde nog een consequentie van deze vorm van de reflectie. Be­sef ik inderdaad rechtstreeks dat “ik” er ben, wanneer ik nadenk over “mijn” eigen zijn? Er is een andere reflectie mogelijk, die impliciet als meer oorspronkelijk in mijn nadenken over mijzelf is opgesloten. Ik kan ook reflecteren op de vraag: is er iets? Ook daar toont zich een pragmatische paradox. Ik kan niet ontkennen dat er iets (wat dan ook) is (hoe dan ook), want als ik het ontken, dan is toch in ieder geval die ontkenning op een of andere wijze en als een of ander iets. Deze pragmatische paradox is ook sterker dan de eerdere. Ik zou wellicht nog kunnen volhouden dat in de ontkenning dat “ik” ben iets aan de paradox ontsnap. Er is weliswaar een tegen­spraak tussen het feit van de ontkenning en “ik” als degene die deze ontkenning uit­voer. In strikte zin is dat een tegenspraak met zichzelf. Maar wat gebeurt er als ik dat “ik” in een andere zin op het oog heb? Ik zou formeel kunnen ontkennen dat “ik” er ben in een bepaalde zin, b.v. als lichamelijk of psychisch subject en als zodanig zou die ontkenning geen formele tegenspraak opleveren. Dat ligt anders wanneer ik probeer te ontkennen dat er “iets” is. Dat is een zuivere tegenspraak.

De vraag is alleen in hoeverre ze formeel is. Kan ik zeggen dat de ontkenning van het zijn onmogelijk is, omdat tenminste en wellicht uitsluitend het zijn van de ontken­ning is? Dat betekent echter niet zoveel. Het zijn dat ik ontdek als noodzakelijk te bevestigen is ook hier weer een zijn dat er al was, dat mijn zijn als vrager insluit, en het zijn als datgene waarnaar ik vraag. Er is een zijn waarover ik een reflexieve vraag stel, dat eveneens in die reflectie niet tot stand komt. Ik weet al van “zijn” voor­dat ik de vraag stelt. Alleen het zijn van de ontkenning is mij noodzakelijk gegeven, zoals alleen het zijn van de ontkenner noodzakelijk gegeven is, maar in beide geval­len is het zijn als object evenzeer noodzakelijk. Er moet (iets) zijn waarnaar ik vraag, dat vervolgens met het zijn dat ik als noodzakelijk ontdek niet samenvalt, zoals dat zijn ook niet met mijn zijn als vrager samenvalt. In beide vormen van reflectie, zowel wanneer ik naar mijn eigen als naar “het” zijn vraag, ontdek ik binnen de sfeer van de noodzakelijke bevestiging nog een eindeloze mogelijkheid van zijn als de horizont waar­binnen ik vraag. Ik beschik niet over dat zijn, maar het toont zich in datgene waarover ik reflexief tot op zekere hoogte wel beschik.

De voorrang van de heteronomie

Dat heeft als consequentie dat het niet juist is te spreken over een autonomie die vervolgens van buitenaf met een richtinggevend element wordt aangevuld. De he­tero­nomie komt er niet “bij” omdat het autonome subject ontdekt dat het weliswaar vrij is, maar nu ook nog bepaaldelijk vrij moet zijn, zich verwerkelijken moet met be­hulp van richtinggevende woorden. In en met de autonomie van de vrijheid die ik binnen de pragmatische paradox, in de poging dus mijn vrijheid te ontkennen, ont­dek, is er evenzeer een zijn gegeven waarnaar ik vraag, en vragen moet, om mij van mijn vrijheid te vergewissen. De vraag naar de vrijheid wordt gemotiveerd door de intuïtie dat ik tevens onvrij ben, over mijn vrijheid althans niet beschik, niet autonoom vrij ben in de zin van een vanuit mijzelf voortgebrachte en in die zin “oorspronkelijke” vrijheid. In en met mijn autonomie is reeds heteronomie, d.w.z. een fundamentele betrokkenheid op iets anders, gegeven.

donderdag 19 augustus 2010

Zelfverantwoording deel 2

II

Autonomie en sociale binding

Het was dan ook vanzelfsprekend bij mijn eerste pogingen om over het statuut van de theologie en de theologische ethiek na te denken, dat ik probeerde ook daar zowel aan de principiele autonomie van de mens, als aan zijn verwikkeld-zijn in de concrete context van de samenleving vast te houden. Dit vasthouden aan het begin­sel van de autonomie is kenmerkend voor de stijl van de theologie die we vrijzinnig noemen. Dezelfde dialektiek van vrijheid en “begrenzing” van die vrijheid, of “gehoor­zaamheid” speelt daar een rol, alleen nu ook met een verwijzing naar het goddelijke, het absolute, als derde faktor in het geheel.

De vrijzinnige theologie, zo zegt b.v. Van Leeuwen in zijn oratie van 1984, had voorheen over de autonomie van de mens gesproken, maar nu het tij zich tegen de idealistische levensbeschouwing gekeerd had was het noodzakelijk tenminste de “autonomie ín de mens” centraal te stellen, als een element van zijn bestaan “dat onafhankelijk blijft, niet bepaald door de vele determinerende faktoren. Dat element van onbepaaldheid maakt het mogelijk dat de mens de gegevenheden overschrijdt: nieuwe zin ontdekt, nieuwe daden stelt, zich nieuwe werelden droomt.” En dan is er ook ruimte voor een “heteronomie” die vooral aks radicale kritiek van mens en wereld kan optreden. De verwijzing naar die kritische dimensie is de grondslag van de vrijzinnige theologie.

Heteronomie van het geloof

Dat een theologie die wil spreken over een heteronomie (maar dan vooral in ter­men van kritiek en niet zozeer in termen van gehoorzaamheid) op het beginsel van autonomie gebouwd blijft, is op het eerste gezicht een paradox. Maar de idealis­tische denkfiguur komt hier dan toch goed van pas. De heteronomie duidt op een “richtinggevend beginsel” die de inhoud van de autonomie bepaalt. Ook de vrijzin­nige theologie en ethiek wil Bijbels zijn. Formeel is de mens dus autonoom, inhoude­lijk echter heteronoom. De heteronomie, anders gezegd, heft onze autonomie niet op. De mens moet zichzelf bepalen wanneer hij zich door een inhoud laat bepalen die van buiten hem afkomstig is. Het is kwade trouw, wanneer hij die andere inhoud zo begrijpt, dat ze zijn eigen, veronderstelde, reeds uitgeoefende, impliciete vrijheid zou opheffen of loochenen. Het is “te goeder trouw” wanneer deze inhoud inderdaad “richtinggevend” is, en het gezag van de heteronome inhoud door hemzelf erkend moet worden om te kunnen gelden.

Vrijzinnigheid

De vrijzinnige theologie leeft van de herhaalbaarheid van het idealistische argu­ment van de onloochenbaarheid van de menselijke autonomie. Ze leeft van de filo­so­fische gedachte dat zelfs in de erkenning van de gehoorzaamheid, van Christus als laatste gezag, het de mens zelf is die moet instemmen met dat gezag, en dat zonder deze instemming dit gezag machteloos is. Daarmee kan maar moeilijk de huidige wereld bereikt worden. Het idealisme waarin een dergelijke reflectie als bron van fundamenteel inzicht kan gelden, is in onze tijd zonder enig gezag en hoort bij een verleden tijd.

De mens wordt in moderne ontwerpen van de filosofie en de theo­logie veeleer begrepen als een product van genetische, biologische, sociale of poli­tieke complexen van onbeheersbare en soms ondoorgrondelijke oorzaken. Het ge­he­le complex van veronderstellingen aangaande de menselijke vrijheid, zijn geeste­lijke en psychische integriteit, zijn oorspronkelijke morele gezindheid, is in de post­moderne draaikolk opgegeven.

Het humanisme dat vanuit deze evidenties heeft willen denken, moest het nu zonder die grondslag doen en had geen andere keuze dan een vorm van moralisme te worden. Wat eerst gegolden had als antropologisch statuut van de mens, werd nu tot desideraat; het antropologische kon alleen worden gered als het tot ideaal van een mogelijke menselijkheid werd verheven. De plaats waar die menselijkheid, waar deze zaak van eerbiedwaardige humanistische tradities overleefde is de sfeer van de mensenrechten en de politieke discussie over de toekomst van onze complexe economische en technologisch wereld en de wereld van de kleine moraal van voetbalvandalisme en wiiteboordencriminaliteit, van de politieke en ethische discussies over euthanasie en de verantwoordeljkheid van overheid tegenover de burgers etc.

De vrijzinnige theologie trekt zich met haar verwijzing naar het “autonome in de mens” op haar laatste bolwerk terug - maar dat toont alleen maar aan dat heel haar beweging is defensief geworden. Ze heeft ingezet op een verbond met het humanisme, dat in de postmoderne tijd niet langer een reële partner is. “De mens zal verdwijnen, zoals tekens gegrift op het zand”. (Foucault)

dinsdag 17 augustus 2010

Zelfverantwoording deel 1

I

Vrijheid als basismotief

In de jaren dat de filosofie voor mij het laatste woord had, leek het voor mij vanzelf­sprekend dat het kernwoord van de ethiek te vinden was in een van de verbuigingen van het woord vrijheid. Autonomie, zelfontplooiing, geestelijke authenticiteit en met name Heidegger’s woord “eigenlijkheid” bakenden het veld van de moraal af. In deze door het existentialisme gedragen gedachtenwereld, was de ethiek vooral een zaak van de juiste levenskeuze, waarin een mens zijn eigen bestaan van binnenuit bepaalde. Dat deze zelfdeterminatie ook een sociale en politieke dimensie had, stond buiten kijf. De tweedeling van eigenlijkheid versus oneigenlijkheid maakte het mogelijk de sfeer van het sociale als zodanig en van de politiek als zodanig tot de sfeer van het oneigenlijke, het “men” te rekenen, en juist in de “eenzaamheid” van een denkend en beschouwelijk bestaan de hoogste vorm van individuele ontplooiing te zien.

Methode van denken

In een reflectie op de fundamentele act waardoor de filosofische beschouwings­wijze als zodanig werd geconstitueerd, kon deze voorrang van het paradigma van de autonome vrijheid worden verduidelijkt. Het bewustzijn van de vrijheid was on­loo­chen­­baar juist in de poging het te ontkennen. De ontkenning van mijn vrijheid was alleen mogelijk, als de act van de ontkenning zelf niet gedetermineerd was - want dat zou wel een “voorbeeld” van onvrijheid zijn, maar geen ontkenning van “de” vrijheid zelf. Vrijheid loochenen, betekende een daad van ontkenning uitvoeren die verleden en toekomstige daden als principieel “onvrij” en gedetermineerd stelde. De ontken­ning leefde dus van de mogelijkheid om minstens in die mate vrij te zijn van alle ge­de­termineerdheid, dat een dergelijke principiële ontkenning - afstand tegenover het gedetermineerde - mogelijk was. De ontkenning van de vrijheid was dus een para­dox­ale act die moest bevestigen wat ze trachtte te ontkennen. De methode van de “pragmatische paradox” zou op die wijze een methode aan de hand doen, die op meerdere terreinen van de wijsbegeerte kon leiden tot het vinden van “onloochen­bare” fundamenten, waarmee principes konden worden gevonden, die tegenover hun ontkenning immuun waren.

Wending naar Hegel

Een dergelijke benadering leek mij goed te rijmen met de filosofie van Hegel, die met behulp van het schema van de pragmatische paradox kon worden verhelderd. Ook Hegel’s ethiek en sociale filosofie was een poging om systematisch onder woorden te brengen, wat op elk niveau van zijn ontwikkeling niet zonder paradox (zonder abstracte zelftegenspraak) kon worden gedacht. Daar hoorde bij Hegel ook het sociale en politieke bestaan van de mens bij zodat de grenzen van de existentia­listische preoccupatie met het individuele bestaan in zijn negatieve afgrenzing tegen­over het sociale konden worden overschreden. De individuele vrijheid werd in de bele­ving extern bepaald door een sociale en politieke werkelijkheid, door wetten en normen en gedragscodes en zeden die niet rechtstreeks vanuit de vrijheid van het individu afkomstig waren, niet zelf door hem “gesteld” waren. Dat leek een “uiterlijke” beperking van de vrijheid te zijn die tot een reeks paradoxen leidde. Moest het indivi­du deze beperking niet in zekere mate zelf willen, om er daadwerkelijk door bepaald te zijn? En was dit geen “kwade trouw” van het individu, die dan zelf wilde, wat de grondslag van zijn eigen vrije wil ontkende? En omgekeerd, als moraal en zeden slechts als uiterlijke beperking van de vrijheid konde worden begrepen, ontnam men dan niet de evenzeer evidente eigen “zin” aan de structuren en gedragspatronen van de samenleving?

De eerste oplossing: vrijheid als werkelijkheid

Hegels oplossing van deze antinomie van geestelijke vrijheid enerzijds en de zinvolheid van sociale en morele handelingen en structuren anderzijds, was de vrij­heid als zodanig niet aan de willekeur van het individu, aan een slechts “subjec­tieve” Geest toe te schrijven, maar de vrijheid te begrijpen als een intersubjectieve en so­cia­le werkelijkheid. Het menselijk subject is op zijn eigen wijze vrij, juist binnen en vanuit de structuren die deze vrijheid een objectief bestaan geven, vanuit de “institu­ties” van de vrijheid in de samenleving, die tegelijkertijd op de willekeur van de enke­ling - in de mate waarin dat individu de objectieve condities van die vrijheid weer­spreekt - als een beperking en begrenzing inwerken. De affirmatie van datgene wat mijn vrijheid weerspreekt is dan geen kwade trouw, maar de verwerkelijking van de (algemene, subjectieve en objectieve) vrijheid als bovenindividuele participatie aan het gemeenschappelijke leven.

dinsdag 6 juli 2010

Teaching by Podcast

Coming soon! In the mean time, check out the main site: http://HegelCourses.com.

Posted via email from Hegelpodcast

maandag 28 juni 2010

Genesis 12:1 in Hebrew - Translation and Grammar - Advanced Biblical Hebrew

Download now or watch on posterous
Gen 12 vs 1.wmv (3770 KB)

This is the first (experimental) post on Biblical Hebrew. My intention is to put a complete source on this site. For the time being just an explanation andtranslation of Genesis 12:1.


Posted via email from Biblical Hebrew

donderdag 10 juni 2010

Joods-Amerikaanse literatuur in de Olterterper kring: Engelse uitgaven

Voor degenen die de joods-amerikaanse literatuur in het Engels willen lezen - zeer aan te bevelen - heb ik hieronder de werken bij elkaar gezet.

Paul Auster - Onzichtbaar

















Michael Chabon - De Jiddische Politiebond


















Jonathan Safran Foer


















Philip Roth - Operatie Shylock

zaterdag 15 mei 2010

Staking

Ik wil staken. Gewoon een tijdje niks doen.

Sommigen hebben al gemerkt dat ik de laatste acht weken ben beziggeweest met Lacan, Hegel, Spinoza, vroege kerkgeschiedenis, exegese van Romeinen 1, de staat en het pacifisme en nog vele andere dingen. Dat levert me natuurlijk allemaal helemaal niks op, ik bedoel nog geen zak petat.

Dus ga ik in staking.

Ik denk dat ik bijna een volle dag ga staken.

Niet helemaal 24 uur, maar toch.

Ik zag vandaag een video op YouTube over een nieuwe cursus Bijbels Hebreeuws en dacht bij mezelf: dat wil ik ook, maar dan in het Nederlands. Lijkt me geweldig om mensen Bijbels Hebreeuws te leren, samen te studeren en de geheimen van de Tenach te verkennen. Dan moet je wel wat materiaal hebben in de aanbieding: video’s en podcasts bij voorbeeld. 

Ik staak dus toch maar slechts 16 uur.

En toen zag ik weer mijn eigen vertaling van een gedicht van marsman. Gaf me veel plezier. Maar er zijn nog andere gedichten van Marsman die zeer de moeite waard zijn.

Ik denk dat ik morgen 8 uur kan staken.

Verder wil ik maandagavond verder gaan met de cursus german Idealism op wiziq.com. Ohje. Die moet wel worden voorbereid. En dat kan nog, na de dienst van zondagmorgen waar ik voorga in Bussum.

Misschien staak ik gewoon wel niet.

vrijdag 16 april 2010

De stok en de staf

Voor mijn verjaardag kreeg ik van vrienden een wandelstok. Een grapje, zeiden ze. maar wel een mooie stok en of ik dat ook vond.

Ja, het was een mooie stok. Een echte wandelstok, donkerbruin gelakt hout, met een fraaie handgreep en zo’n maagdelijk rubber dopje waarmee je de stok even kon laten opspringen van de grond als je hem recht naar beneden liet vallen.

De volgende dag al wilde ik hem uitproberen op straat en daarom liep ik met mijn wandelstok te flaneren over het dorpsplein. Zoiets moet er goed uitzien natuurlijk, dus ik probeerde verschillende wandeltempo’s uit, duwde mijn stok hard op de grond om me af te zetten en steun aan mijn been te geven, en dan weer probeerde ik hem achteloos mee te slepen en dan met een nonchalant gebaar over mijn schouder te laten flitsen. Je wilt met je stok laten zien dat je een echte wandelaar bent en niet invalide, toch? En het staat zo keurig Goois, dus waarom niet.

Bij één van mijn vele elegante stok variaties – neerzetten, even opdrukken, dan achteloos naar achter laten vliegen en net op tijd opvangen, vooruit schuiven en met elegante boog over de rechterschouder – ging het mis. Dit was duidelijk een manoeuvre voor gevorderden. En zover was ik nog niet.

Ik sloeg namelijk met de stok tegen mijn hoofd aan, nou ja, schampte langs mijn rechteroor, maar voldoende om mijn evenwicht te verliezen. Al was het maar voor een momentje.

En toen struikelde ik voorover over mijn eigen linkervoet en belandde na een ferme sprong naar rechts met mijn wreef vol tegen de rand van een metalen bankje aan.

Wat was ik blij met die stok. En nu kon ik hem ook echt gebruiken want mijn rechtervoet wilde niet zo goed meer meekomen. Het jankte in me van de pijn als ik mijn voet op de grond neerzette. Wat gaf het? Ik had de stok.

Na enkele tientallen meters voortstrompelen - met de stok als ondersteuning -  ging er een mevrouw voor me staan. Dag meneer, zei ze in gebroken Nederlands. Dat plus haar huidskleur gaf me uiteraard weer in dat ze nog niet lang in Nederland woonde. Beschaamd over mijn asielzoekersvooroordeel bleef ik dus ook staan en zei, goed articulerend, ‘dag mevrouw’ terug.

“Uw been, niet goed hè?”

“Nee, mevrouw, been is niet erg goed,” zei ik , mijn Nederlands aanpassend.

“Gewoon olijfolie erop smeren met bruin pakpapier, twee dagen, is been goed dan.”

“Dank u wel,” stamelde ik, plotseling vol met haast.

“Wel goed …”, ze zocht naar het woord, “goed drukken, goed stevig doen, meneer?”

“Ja, dank u wel,’ zei ik, met een plotseling jank toon in mijn stem omdat ik even was vergeten dat mijn been inderdaad niet goed was.

Ze reageerde heel bezorgd. “Oh, oh, pijn, he? Doen hoor, olijfolie, bruin papier.”

Toen ze weg was vermande ik me, zette steeds vaker mijn rechtervoet gewoon op de grond en geleidelijk ging de pijn weer weg. het was ook maar een kleine botsing geweest. Na enkele minuten kon ik alweer pijnloos lopen en deed mijn boodschappen. Ook onhandig met de stok natuurlijk, maar ik wist verdere ongelukken te vermijden.

Onderweg naar huis deed ik de stok in mijn boodschappentas, waar hij fraai uitstak maar verder geen onheil meer kon aanrichten.

Toen ik de hoek omsloeg om de markt te verlaten, liep ik bijna tegen haar op. Mijn bezorgde asielzoekster. De vrouw die haar hele medicinale dorpswijsheid aan de Nederlandse bevolking was komen aanbieden. Ik liep zo snel dat ik haar al bijna voorbij was toen ze zich half omdraaide en zei: “Werkt goed he? Olijfolie en papier.”

Ik wist zo gauw niet wat ik terug moest zeggen. Toen ze al bijna aan de overkant van de straat was beland, riep ik haar nog na:

“Been goed, dank u wel.”

zaterdag 10 april 2010

Joods-Amerikaanse schrijvers


Paul Auster - Onzichtbaar
Michael Chabon - De Jiddische Politiebond
 Jonathan Safran Foer - Alles is verlicht
Philip Roth - Operatie Shylock 


Paul Auster - Onzichtbaar

Austers vijftiende roman opent in New York, in de lente van 1967. Adam Walker is twintig jaar, en pas afgestudeerd aan Columbia University. Hij wil dichter worden. Op een feestje ontmoet hij de raadselachtige Fransman Rudolf Born en diens zwijgzame maar verleidelijke vriendin Margot. Voordat hij het weet is Adam verwikkeld in een perverse driehoeksverhouding die tot een plotse geweldsdaad leidt. Zijn leven neemt een totaal andere wending. Een faustiaanse nieuwe roman vol passie van een van de grootste hedendaagse Amerikaanse auteurs.

Paul Auster
HAMBURG, GERMANY - SEPTEMBER 30:  Best selling... 
Image by Getty Images via Daylife
Een adembenemende roman die ons van 1967 tot 2007 voert, van New York tot Parijs tot de Caraïben. Auster brengt het schaduwland tussen geheugen en waarheid in kaart, tussen schrijverschap en identiteit, in een verhaal vol woede, lust en een nietsontziende zoektocht naar rechtvaardigheid.

Koop het bij Bol



Michael Chabon - De Jiddische Politiebond
Michael Chabon
Photograph of author Michael Chabon at a book ...
Image via Wikipedia
Hoe zou de wereld er nu uitzien als alles vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog anders was gelopen? In dit elegante, speelse gedachte-experiment van Michael Chabon vestigt een nieuwe gemeenschap van Joden uit het oude Europa zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in de fictieve Amerikaans-Joodse staat Alaska.

Koop het bij Bol 

Na zestig jaar telt de bevolking vijf miljoen zielen; Jiddisch is de voertaal. In de ruige, overbevolkte hoofdstad Sitka stuit inspecteur Meyer Landsman op het lijk van een heroïnejunk annex schaakwonder. Al snel leidt deze moord naar de charismatische rabbijn Heskel Sjpilman, aanvoerder van een sekte die er maffiose praktijken op na houdt. Maar achter de sekte duikt een nog veel dreigender schaduw op....

Jonathan Safran Foer - Alles is verlicht
In de zomer na zijn afstuderen reist een schrijver naar het oostelijk deel van Europa. Slechts gewapend met een vergeelde foto gaat hij op zoek naar Augstine, de vrouw die al dan niet een schakel is met zijn grootvader die hij nooit heeft gekend - de vrouw die zijn grootvader, zo is hem verteld, uit de handen van de nazi's heeft gered.

Koop het bij Bol
Vergezeld door de onvergetelijke Alex, zijn jonge Oekraïnse gids en tolk die behept is met een komisch spraakverwarrend accent, maakt Jonathan een donquichotachtige zoektocht door een verwoest landschap, terug naar een onverwacht verleden. Verweven door dit verhaal is de roman die de schrijver aan het schrijven is: een betoverende legende over zijn grootvaders dorp, een sjtel, in de Oekraïne, een lappendeken van verbijsterende overeenkomsten die de generaties door de tijd heen verbindt.

Gepassioneerd, vol verbeeldingskracht en gekenmerkt door een onuitwisbare humaniteit; Alles is verlicht ontgint de zwarte gaten in de geschiedenis en is uiteindelijk een verhaal over het zoeken naar mensen en plaatsen die niet langer bestaan, naar verborgen waarheden die iedere familie overschaduwen en over de broze, maar noodzakelijke verhalen die verleden en de toekomst met elkaar verbinden.

Philip Roth - Operatie Shylock
In het King David Hotel in Jeruzalem logeert een man van middelbare leeftijd die in het openbaar het 'diasporisme' bepleit als enige oplossing voor de conflicten in het Midden-Oosten: alle asjkenazische Joden dienen terug te keren naar de Europese steden waaruit ze door Hitler verdreven en door het zionisme van Theodor Herzl weggelokt zijn.

Koop het bij Bol

Het lijkt de uitspraak van een ogenschijnlijke gek, maar dan wel een die sprekend lijkt op de Amerikaanse romanschrijver Philip Roth.
Tegen de achtergrond van de Palestijnse opstand en doorvlochten met scènes uit het Demjanjuk-proces speelt zich in Operatie Shylock het even verbeten als komische, maar immer actuele duel af tussen de schrijver Philip Roth en zijn ongrijpbare evenbeeld.


RAV













Reblog this post [with Zemanta]

zaterdag 20 maart 2010

De derde toestand als weg naar verzoening

Amos Oz Wikipedia
Amos Oz

Amos Oz: de derde toestand – notities bij een roman

Vanuit een puur psychologisch gezichtspunt uit bezien, gaat deze roman van Amos Oz over menselijke emoties die voor een ieder wel te herkennen zijn. Maar dan wordt de pointe van de roman gemist. Het is een symbolische benadering van het conflict tussen Israël en de Palestijnen en een onderzoek naar een weg van ware verzoening.
Efraïm, kortweg Fima, is een 54-jarige Israëliër, die alles veel en veel beter weet dan de regering, er eindeloze tirades tegen af kan steken en  graag woest tekeergaat tegen elk onrecht waar ook ter wereld.  Een onmogelijke man, die aan zware depressiviteit lijdt maar  ook uiterst behulpzaam is, trekt zich het lot van de Palestijnen aan. Maar valt ook steeds voor de verleiding van vrouwen met wie hij een nu eens tedere en dan weer heftige relatie onderhoudt.

THEMA

"Vijf nachten voor de ramp" is het begin van de roman, en de ramp die vijf nachten later inderdaad plaatsvindt, is de dood van Fima (Efraïms) vader. Het onderwerp is dus het verlies van de vader - die staat voor een hele generatie - en het effect op de volgende generatie - door Fima gerepresenteerd. De roman laat voortdurend zien dat het op een symbolisch niveau wil worden gelezen.
De titel draagt ook bij aan het ontcijferen van het thema. Wat betekent "de derde toestand"?
Op allerlei manieren wordt die derde toestand beschreven. Het is in ieder geval een derde optie" naast de tegenstelling tussen Fima en zijn vader, de twee generaties van na de oorlog. De overlevers van die oorlog nemen tegenover de Palestijnen een heel andere houding aan dan degenen die na de oorlog opgroeiden binnen de staat Israël. De tegenstelling tussen vader en zoon is niet goed te overbruggen. In hoofdstuk 8 vindt dat gesprek plaats en in hoofdstuk 9 droomt Fima van iemand uit de toekomst die de vicieuze cirkel wil verbreken en eindelijk een goed compromis met de Palestijnen en zelfs een verzoening tot stand brengt.
Het lijkt mij dat beide generaties falen in deze roman. De zoon kiest een leven dat gekenmerkt wordt als "leven zonder verstand en sterven zonder lust." Hij is depressief en een fantast, die in de marge van het leven belandt en tot werkelijke relaties niet in staat is. Zoals vaker bij Oz, is de verwijzing naar het disfunctionele gezinsleven van Fima een verwijzing naar een falende Israëlische samenleving.
Vanuit de vader gezien is Fima een teleurstellende, "Europese pacifist" die niet trouw is aan het volk Israël. (Volgens Fima is Israël geen volk, maar een stam, dus een etnische groep die zich alleen met geweld overeind houdt en niet bij machte is anderen in zich op te nemen. (Hfst 20)
De vader wordt gekenmerkt als een radicale Zionist die door zijn onverzoenlijke opstelling de vicieuze cirkel van het geweld niet weet te verbreken. In het boek is het vooral de taal van de vader die zo keurig aansluit bij de (reclame-)taal van de officiële media, waarin de dood van een Arabische jongen wordt vergoelijkt (hfst 3) en het conflict uitsluitend wordt benaderd vanuit de partijdigheid van de overlevers. Ook de taxichauffeur die twee keer in beeld komt (in hfst 25 is hij op zijn best), vertegenwoordigt die generatie. Patstelling dus. Er is iets anders nodig, waardoor het mogelijk wordt het conflict te reduceren tot wat het eigenlijk is: "een conflict over bouwgrond"
De "derde toestand" wordt nu nader omschreven. Het is:
  • de houding die zegt: "alles is het probleem van ons allemaal." (Hfst. 13)
  • het is een houding waarin verstand en intuïtie samenkomen
  • een andere intellectuele houding die steeds de vraag stelt: in welk opzicht? In welk verband is iets waar? (hfst 28)
  • een mythe die wordt waargemaakt, zoals Atlantis (hfst 30)
Samenvattend kunnen we zeggen dat het thema van het boek is:


Alleen een "derde" weg leidt tot duurzame vrede. 

Of, iets uitgebreider:
De patstelling tussen twee perspectieven op het conflict met de Palestijnen kan alleen worden overwonnen doordat een nieuwe generatie een "derde optie" introduceert die een werkelijke politieke verzoening tussen Israël en zijn Arabische bevolking brengt.

Structuur en stijl

De roman heeft een duidelijke structuur, en is netjes in vijf delen van ongeveer dezelfde lengte te verdelen. Steeds vinden we een droom aan het begin van een serie van ongeveer 4 à 5 hoofdstukken die samen een deel van het verhaal dragen.
In de verhaalklok die we vaker gebruikt hebben kun je het verhaal fraai indelen.

Eerste kwadrant: introductie van personen en conflict, Hfst 1 - 6.
Tweede kwadrant: de helpers en tegenstanders voor de reis, hfst 7 - 11.
Derde kwadrant: het begin van de reis en de conflicten, hfst 12-25.
Vierde kwadrant: de oplossing van het conflict, hfst 26-30.
Het zijn vooral de dromen die heel duidelijk als intro tot een bepaald gedeelte worden gebruikt. Het zijn vijf nachten tot aan de ramp.

De roman kan dus ook in vijf delen worden verdeeld.

Dinsdag:
A. Carla-droom - introductie Fima, Tamar, Ted, Carla, en de Arabische jongen. 1/6

Woensdag
B. Oorlogsdroom - gesprek met de vader over het conflict met de Palestijnen 7/11

Donderdag
C. Moederdroom - "wortel van het kwaad", de Arabische hond 12-18

Vrijdag
D. Kloosterdroom - "verdwaald zijn wij", conflict als seksueel neergezet 19/25

Zaterdag
E. Carla-droom - de dood van de vader, "derde toestand" en de vernieuwing van Fima.

De boodschap

Tja. En wat nemen wij hiervan mee?
Ook dit keer spraken wij maar weinig over de boodschap van het verhaal, omdat de roman zo duidelijk over de politieke mentaliteit in Israël handelt. Het idee van een derde toestand" kan wel aanspreken, als we het in verband brengen met de Nederlandse situatie waarin een groeiende groep moslims moet integreren. Wanneer we aandringen op een assimilatie, dan gedragen we ons als een etnische groep, als een stam. Als we alles op zijn beloop laten, geven we ons passief over aan de "natuurlijke" ontwikkeling die ongetwijfeld gewelddadige kanten zal hebben. Met dwang integreren of je eigenheid in een getto moeten verbergen zijn echter geen goede opties.
De integratie van moslims in Nederland vergt - als we Oz mogen geloven - een "derde optie". We hebben een ideaalbeeld nodig van een vrije Nederlandse samenleving, waarin echter de bijdrage van moslims niet gemarginaliseerd wordt. Iets soortgelijks is in Nederland al gebeurd bij de aankomst van Spaanse en Portugese joden in Amsterdam. Hun integratie verliep destijds minder stroef dan die van moslims, maar de geschiedenis is dan ook een andere. Moslims kwamen doorgaans als gastarbeider in ons land toen onze economie dat nodig had.
Natuurlijk is er ook een duidelijk verschil: er is in Nederland geen sprake van '"nieuwe Nederlanders" die zich als "overlevers" opstellen en menen dat ze de nederlandse identiteit in pacht hebben. Maar sommige van Oz' ideeën blijken toch merkwaardig actueel te zijn.

Robbert Veen
www.robbertveen.com

Foto: Amos Oz - Fotografie von Shannon - München, Literaturhaus, 7. November 2004

Tekst: © 2010, Robbert Veen

donderdag 4 maart 2010

Ernst Macke Man with Pipe on Huizer Art Center

Nieuwe film over het Huizer Art Center. Man met de pijp van Ernst Macke was het uitgangspunt van een reeks bewerkingen. aanleiding weer voor mij om eens te kijken hoeveel klassiek-moderne schilderijen een pijproker afbeelden.

zaterdag 27 februari 2010

woensdag 10 februari 2010

De missie van de human-resources-manager

Wat is het thema van dit boek?

Het thema van een boek is het onderwerp PLUS wat de schrijver erover wilde zeggen, kort samengevat en gebaseerd op de tekst.
Soms ligt dit thema aan de oppervlakte van het verhaal, maar soms - zoals vaak bij Amos Oz en Yehoshua - ligt het als realiteit "achter" het verhaal, of lijkt het maar een subthema te zijn.

Het is dus niet hetzelfde als de "kern van het verhaal", of de "boodschap die ik erin zag", of iets van die aard. Als je antwoord zoekt op deze vraag hoort de tekst er dus bij. De tekst heeft altijd het laatste woord!

Het thema is dus ook niet, wat de uitgever op de achterflap heeft gezet: "het groeiende gebrek aan menselijke saamhorigheid in de samenleving." Dat is wel pakkend voor Nederlandse lezers die aan de verwijzingen naar Israel geen boodschap hebben, en het drukt wel de inhoud van het eerste deel uit. Maar het negeert wat er in de twee andere delen van deze "passie" eigenlijk gebeurt.

Ook het eind van de flaptekst: "de verbeten stellingname" van de hoofdpersoon, onthult niet echt wat Yehoshua met dit boek wilde zeggen. Flapteksten willen graag aansluiting zoeken bij de algemene verwachting van lezers maar zijn daarom nog niet geschikt om vast te stellen wat het thema is.

Een aantal zaken rondom het thema zijn natuurlijk ook uit het verhaal als geheel te begrijpen. Zoals dat in de achterflap-tekst ook gedaan is. Ik noteerde van jullie:

- vervreemding tussen mensen
- Harteloosheid van bedrijven, mensen worden naamloos en nummers
- Je moet beslissingen nemen in je leven
- Hoe kom je van je schuld af (in verband met de fabriekseigenaar/oude man.)

Als we naar de tekst zelf kijken, komt er toch iets anders tevoorschijn. Hoe geeft Yehoshua zelf het thema aan?
Eén van de mogelijkheden is, te kijken naar het begin en het einde van het verhaal. Het begint met een verwijzing naar de ontmoeting met de moeder van Julia Agajev, en die ontmoeting staat bijna aan het eind opgetekend (p. 248). Die ontmoeting met de oude vrouw is een sleutelgebeurtenis. Daarna vraagt de manager zich af of hij geen fout heeft gemaakt (p. 251) en dan eindigt het boek met het telefoongesprek met de fabriekseigenaar waaruit blijkt dat de manager het lijk van Julia wil meenemen naar Jeruzalem om haar daar te begraven. Termen als "het sleetse Jeruzalem", dat zijn "glans aan betekenis" moet terugvinden werken als een aanwijzing voor het doel van het boek.
Het thema kun je dan ook zo omschrijven:

- Hoe krijgt Jeruzalem zijn oude glans en betekenis weer terug?
- Wanneer we het weer leren zien als een symbool van hoop en leven, en niet alleen als "onze" plek waar we bedreigd worden door alle niet-joden.

Dat Julia bij Jeruzalem hoort omdat ze er zelf wilde wonen (wat ze met de dood bekopen moest) wordt dan omgevormd tot een teken van hoop. Ook mooi geformuleerd: er is iets in Jeruzalem dat háár toebehoorde. En de deportatie van het lijk van Jeruzalem naar Siberië is een voorbeeld van de oude Zionistische denkwijze: Jeruzalem is alleen voor joden. Een Israëli kan alleen maar een jood zijn. (Terwijl er vele moslims in Israel wonen en velen uit Rusland die op een andere manier bij Israel horen.)
Kortom: Jeruzalem is de plaats waar iedereen moet kunnen wonen en wie er woont (en leeft en sterft) is waarlijk Israëli. M.a.w. een jood in New York mag zich nog zo verbonden voelen met Israel, maar hij is in geen enkele zin een Israëli, een uitspraak waar Yehoshua nogal veel negatieve reacties mee opriep.

Meer over dit boek is te vinden op:
http://www.robbertveen.com/joodse-literastuur.php

zaterdag 30 januari 2010

Karin studeert weer.

Karin studeert weer.
Ik vind dat een topidee want om te beginnen is studeren een prettige bezigheid die je zolang mogelijk moet zien te rekken want iets leukers dan kennis en inzicht verwerven bestaat er gewoon niet. Leren is leven, zeg ik dan ook altijd. En bovendien komt er dan een soort evenwicht in je leven, want alleen werken is niet goed.
Belt ze op, gisteren, met een vraag voor mammie. Mammie Noëlle was echter bedrijvig aan de telefoon en of ze even kon wachten.
“Ik kan het ook aan jou vragen”, zei ze.
Dat is lief, want officieel ben ik niks van haar en toch mag ik meepraten.
“Ik heb hier een paar vragen over de manier waarop andere mensen tegen mij aankijken. Die kun je vast wel even voor me beantwoorden.”
Dat hing er natuurlijk van af. Als het gaat om kennis die je in dertig jaar moet verzamelen, van je kind of echtgenoot of buurvrouw, door veel met elkaar mee te maken en eindeloze gesprekken te voeren dan zit ik verkeerd. Ik ken Karin nog maar 5 jaar, zie haar zo af en toe, en we hebben weleens gesprekjes maar het is natuurlijk niet te vergelijken met de kennis die je hebt van je eigen vlees en bloed. Ik ben het soort “oom” dat je vroeger in Amsterdam meemaakte, de vriend van de familie die vertrouwd raakt met de kinderen in het gezin en dan als eretitel met “ome Rob” zou worden aangeduid.
“Ome Rob zal kijken wat hij voor je kan doen,” grapte ik op zijn Amsterdams.
“Wel serieus blijven, ja?” hoorde ik meteen. Je hoort meteen dat zij uit Huizen komt, waar het leven met grotere ernst wordt geconsumeerd.
Ik verschoof mijn stemming van “lollig” naar “zakelijk” en zei: “Uiteraard, kom op maar met die vragen.” Want daar zit ik niet mee. Je kunt me krijgen zoals je wilt. Even dan.
“Vraag 1, wat is mijn beste eigenschap?”
Dat is een valkuil. Er zijn drie mogelijkheden met een valkuil: men weet die te vermijden, men valt erin, of hij blijkt ondiep te zijn. Als de betrokkene het antwoord ook al denkt te weten, moet jouw antwoord wel kloppen, anders denkt ze nog dat je haar (a ) in de maling neemt of (b ) niet goed genoeg kent. Ik was tot ernst aangespoord zodat ik besloot om er met vol gewicht in te gaan.
Ik gaf haar dus een eerlijk antwoord. En wat ik zei, dat kan ik u niet vertellen in dit blogje, want dat gaat u niet aan, zeker niet als u Karin niet kent. Trouwens als u haar wel kent, dan weet u het antwoord al. Want er is één eigenschap die er werkelijk uitspringt en iedereen ook onmiddellijk voor haar inneemt. Dat hebben sommige mensen: net die éne karaktertrek die je bij blijft en als er iets raars gebeurt dan denk je daaraan en dan is het toch oké. Het is dat ik hier niet over kan uitweiden, want anders zou er nog veel meer gezegd kunnen worden.
“Kijk, daar heb ik wat aan,” was het antwoord. “Dat kan ik opschrijven.”
Het was even stil terwijl ik tevreden om me heen keek. Ik hoorde de stem van Noelle in de keuken. Telefoon, tijdens het eitje bakken. Die had de hele dag al niet stil gestaan. Elke keer was ze naar beneden gekomen met een pagina vol notities over prijzen, leveringsafspraken, technische aanwijzingen voor transport of verpakking. Of ik het nog even wil doorrekenen.
Eigenlijk wordt er de hele dag gewerkt in een Bedrijf. Het privé-leven moet tussen de bedrijven door en dat laatste bedoel ik letterlijk. Ik heb altijd gedacht dat de Ondernemer ’s morgens vroeg om negen uur begint, om 12.30 een koffiepauze neemt met een broodje kaas en dan fluitend om vijf uur weer naar huis fietst. Als dan de deur in het slot is gevallen is het Klaar (K ) en bovendien is er geen telefoon meer thuis waarop klanten en leveranciers de Ondernemer weten te bereiken. Die zit dan bij zijn gezin en Rust Uit (RU=0,4 Fte) na een dag Vol Werk (VW=0,5 Fte). Voor Slapen (S ) blijft dan slechts 0,1 Fte over want enige bezetenheid (BH) mogen we de ondernemer niet ontzeggen natuurlijk.
Het lijkt vanzelfsprekend dat de formule voor een geslaagd leven dan moet luiden: VW plus RU plus BH plus S is niet groter dan 1,0 Fte (=K). Ik noem dat persoonlijk de Constante van Veen, maar het experimentele bewijs moet ik toegeven is nog niet geleverd. Niet bij mij thuis tenminste. Het VW ligt hier ongeveer bij 2,7 Fte – het zogenaamde “Meerdere Levens Tegelijk” model - en RU kon hier de laatste maanden niet worden gemeten.
“Vraag twee… Waar zou ik meer aan moeten werken?”
Het antwoord kwam spontaan. “Dat je meer rust neemt en je niet over de kop werkt.”
“Nee, even serieus.”
“Ik ben serieus. Je moet in het leven niet te hard werken, en ook niet te hard studeren. Voor je het weet is het voorbij en dan heb je niet voldoende genoten van al het moois wat het leven te bieden heeft.”
“Zit je me nu in de maling te nemen?”
“Lieverd, ik zou niet durven. Je stelt een serieuze vraag en je krijgt een serieus antwoord.”
En toen klonk ze net als haar moeder: “Nou, ik zal het noteren, maar ik vind het helemaal niks. Een mens moet gewoon zijn werk doen en niet zeuren.”
“Maar, alleen maar werken is toch niet goed? Dat is een hele slechte eigenschap!”
“En wat vindt Mammie daarvan?”
Daarom weet ik nu, dat ik de Constante van Veen dringend moet gaan bijwerken. Ik ga er ieder geval in verwerken dat Bedrijvigheid erfelijk is (BE ). Van moeder op dochter (MD ).
Toen kwam al weer de volgende vraag, terwijl uit de keuken nog wat gelach klonk. Sommige Bedrijven zijn namelijk gezellig. Vooral die uit Brabant.
De hele lijst hebben we afgewerkt. Tot de laatste vraag kwam en toen was Mammie Noëlle al weer even terug van het DPW telefoongesprek dat ze met een drukker, verzender, vertegenwoordiger uit de hel – zie vorige blog – of ander Bedrijf had moeten voeren.
Tevreden gaf ik de telefoon aan haar over.
“Het is Karin,” zei ik. “Ze wil weten wat haar slechtste eigenschap is.”
Net op tijd.

Leven uit het boekje

Zal ik je eens een verhaal vertellen dat echt gebeurd is? Helemaal echt, honderd procent authentiek waarheidsgetrouw? Journalistiek solid gold?
Het gebeurde tien jaar geleden in een stad niet ver hier vandaan, maar ik zal die stad niet noemen. Ook de naam van de man niet, om hem te sparen en zijn ongelukkige familie.
Die man kende veel haast in zijn leven, en had het altijd druk. nergens had hij tijd voor, omdat er zoveel werk voor hem te doen was op het kantoor. Daarom werkte hij altijd maar over of nam werk mee naar huis. Als de baas tegen hem zei, met een knipoog, dat een rapport "gisteren af moest zijn" begon hij zo hard te werken dat hij alle tijd vergat en tot de volgende morgen doorwerkte. En zodra hij wakker werd, nog diep in de nacht, holde hij door het huis om zich aan te kleden en snel voor de spits uit op kantoor te komen.
Daarom had hij ook vreemde gewoonten ontwikkeld. Elke avond legde hij zijn sokken, onderbroek en nette pak helemaal klaar, zodat hij de volgende dag meteen na het douchen in zijn kleding kon schieten om ver voor alle anderen op kantoor te zijn. Tenminste, dat was zijn bedoeling
Het lukte nooit, en meestal kwam hij juist te laat op kantoor, want als hij door de wekker werd opgeschrikt uit zijn droomloze slaap, dan was hij vergeten waar hij alles had neergelegd zodat hij veel tijd kwijtraakte met zoeken naar zijn kleren, zijn autosleutels en soms zelfs waar hij de auto geparkeerd had. Er waren zelfs dagen dat hij het adres niet meer wist van het kantoor waar hij werkte, zo snel en haastig was hij geworden. En dan moest hij weer langer doorwerken om in te halen wat hij verzuimd had.
Voor iets anders dan werken had hij zodoende helemaal geen tijd. Bovendien begon hij door zijn haast steeds vaker fouten te maken wat hem weer uren extra werk opleverde, en soms wist zich niet te herinneren waar hij mee bezig was.
Dat leven maakte hem niet gelukkig en ook zijn familieleden leden eronder. Het werd nog erger omdat de man zich steeds vaker begon te vergissen. Dan werd hij wakker en ontdekte dat hij twee verschillende kleuren sokken bij elkaar had gelegd, of dat zijn schoenen al vastgeknoopt waren omdat hij dacht: "als ik de veters vast knoop dan hoef ik dat morgen niet te doen."
Uiteindelijk nam hij een klein beetje tijd uit zijn drukke schema en ging naar een bevriende psycholoog, en die zei tegen hem, dat hij de moeite moest nemen om alles op te schrijven. Waar zijn sokken lagen, waar zijn schoenen stonden, waar hij zijn pak had neergelegd. Zodra hij 's morgen opstond hoefde hij alleen maar zijn notities te lezen en dan wist hij waar alles was.
De eerste de beste avond nam hij zijn notitieblokje - zo'n zwart leren schrijversboekje - en hij begon alles op te schrijven. Een paar zwarte sokken, op de stoel naast het bed, één grijzen broek, op de andere stoel, en zo voort. Alles schreef hij op, elk detail, waar alles lag wat hij nodig had, hij wilde vooral niets missen, niets vergeten, want hij wilde zo snel hij maar kon de volgende dag weer aan het werk zijn.
De volgende dag stond hij op, pakte zijn zwarte notitieblokje en begon de lijst door te nemen.
"Eén paar grijze sokken op de linkerstoel - check. Een grijzen broek op de rechterstoel - check. Autosleutels in een aardewerken potje op het nachtkastje links - check. Ikzelf in bed met mijn hoofd op het kussen aan de rechterkant - "
Hij schrok. Hij keek naar de rechterkant van het bed, maar hij kon zichzelf niet zien liggen. Waar kon hij dan gebleven zijn? Hij had toch alles nauwkeurig opgeschreven de avond daarvoor? Hoe kon hij zich vergissen in zoiets belangrijks? Hij keek onder het bed, want misschien was hij daar in de nacht onder gekropen, hij keek in de kledingkast of hij misschien bij het uitkiezen van zijn pak was blijven hangen. Nergens was hij meer te vinden.
Hij ging zitten, zomaar op de grond. Hij dacht even na. Gisteren was hij er nog, tenminste dat dacht hij, want heel zeker wist hij het niet meer. Hij keek weer eens naar zijn aantekeningen. Er stond toch echt dat hij er gisteren nog was, hier in het bed.

De klok in de gang beneden sloeg 9 uur. Ik ben te laat op mijn werk, dacht hij. Maar hoe kon hij zonder zichzelf op kantoor aankomen? Hij moest zichzelf eerst vinden.
Toen kreeg hij een idee. Hij pakte zijn notitieblokje en keek naar de aantekening die hij gemaakt had. En voor het eerst in lange tijd flitste er een idee door hem heen, zomaar een idee. Geen idee waar je een rapport over kon schrijven, of een journalistiek stukje. Zo'n braaf en goed en verstandig idee was het helemaal niet. Het was een oud idee, dat jaren in de achterkamer van zijn hersenen was opgesloten en nu ineens naar buiten kon komen.
Hij pakte zijn pen en zette een kras door de woorden: "Ikzelf op de rechterkant van het bed."
Nu ben ik even helemaal weg, dacht hij, en glimlachte tevreden.
Daarna schreef hij op een nieuwe lege pagina:
"Ikzelf zit op de grond van de slaapkamer maar ik heb vandaag vrij en daarom ga ik ontspannen beneden ontbijten."
Hij keek naar het boekje. En hij wist dat het waar moest zijn, want alles wat hij in dat boekje opschreef moest wel waar zijn, want anders had hij geen houvast meer.
Toen schreef hij er nog iets bij, iets liefs over zijn vrouw en kinderen misschien, of iets onaardigs over zijn baas, dat zullen we nooit weten. Misschien was het wel een verhaal. Niemand weet het. Want dat boekje heeft hij nooit aan andere mensen laten lezen.
Dit verhaal wel.

Over Knobbelneus en Sin Sin

Vanavond heb ik het manuscript van Jephta's Dochter naar mijn moeder van 88 gebracht. Die gaat het lezen, met zwaar reumatische handen en overdag, want 's avonds ziet ze geen steek meer. Ontroerend is dat.

En vervolgens zal ze, ontroerd of niet, me 2,5 uur lang gaan vertellen wat er allemaal niet aan deugt. Ze is zelf in haar jeugd (kinder-)toneelschrijfster en dichteres geweest, en kon prachtig Duitse gedichten voordragen en zong liederen van Schubert tot dat ze koos voor het vak van actrice, en dat duurde totdat mijn oudere broer ter wereld kwam die haar tot huisvrouw/moeder maakte. (Zijn schuld, haha, maar ja, zonder hem was ik er ook nooit gekomen.) Mijn zus en ik speelden op de lagere school in haar toneelstukken dus hou ik wel van drama en theater.

Ik was voortreffelijk als de Tovenaar Sin Sin in Kareltje bij de Turken. Ik zat op last van de Sultan achter Kareltje aan en zong daarbij een lied, zo vals, dat de pianist er spontaan tranen van in de ogen kreeg. -

Nee hoor, dat jok ik, ik was behoorlijk goed in zingen, vóór een slordige 30 sigaretten per dag mijn timbre verlaagden en mijn longinhoud drastisch reduceerden. Toen kon ik nog zingen:

Ik ben des Sultans tovenaar
en sta voor al zijn wensen klaar
ik volg het schijnsel van mijn ster
die knapen komen dan niet ver
Ik haal ze in en breng ze vlug
Gevangen naar het paleis terug.


Na de komst van mijn broer bedacht ze alleen nog verhaaltjes voor ons. Reus Knobbelneus en de Koning en de Stippenballon. En nog meer... Daar komt het natuurlijk van, al heb ik het een halve eeuw weten uit te stellen.

Maar je kunt je genen maar beter hun gang laten gaan.

Te druk, druk Druk, DRUK.

Te druk, druk Druk, DRUK.

Dat bericht komt regelmatig langs op het Forum, op Hyves, als antwoord op allerlei uitnodigingen, waarvan ik een deel zelf verstuur.
Ik heb het overigens druk met al die uitnodigingen, maar ik krijg steeds het antwoord dat men het te druk heeft. Als men al niet zo druk bezig is, dat het antwoord gewoon uitblijft.

De definitie van te "druk" schuift steeds meer op. Op het Internet wordt nu nog met verbazing geconstateerd dat een werkgever meende dat een werkweek van 104 uur per week heel gewoon moet zijn. Over korte tijd zal dat wel de norm zijn. Die werkgever schreef aan zijn werknemers een memo, waar deze cruciale zin in stond:

“U bent ‘druk’ wanneer u ten minste zestien uur per dag doordeweeks werkt en minstens zestien uur in het weekend.”

Hij klaagde daarmee over het feit dat er geen mensen waren om weer nieuwe "deals" te sluiten en er moest dus harder worden gewerkt. Desnoods ten koste van slaap en sociaal leven. Eén werknemer rekende uit dat hij per dag 7,6 uur over hield voor slapen, eten en de omgang met zijn gezin - al wist hij niet zeker meer waar dat gezin woonde. Hij had ze in geen drie weken gezien.
Met de introductie van tijdbesparende machines zoals de PC, fax en mobiele telefoon, is er niet meer vrije tijd gekomen maar een soort 24 uurs beschikbaarheid. Zelfs de man van de Kamer van Koophandel zegt tegenwoordig dat hij ook 's avonds na kantooruren gewoon bereikbaar is.
Griezelig vind ik dat. Want dat zou betekenen dat ook wij "beschikbaar" moeten zijn. Bij voorbeeld voor zijn antwoord op onze vraag van vier uur 's middags dat dan om kwart voor twaalf 's avonds gegeven wordt. De enige manier om nog vrije tijd te hebben - tijd om bij te komen, tijd voor persoonlijke interesses, tijd om te beseffen dat het om jou gaat in het leven en niet om je werk - is te vluchten in de ziekte. Een lekkere longontsteking, een verwaarloosde bronchitis of een goede griep met Engels of Duits paspoort geeft dan een week of wat de nodige rust.
Ziekteverzuim is compensatie van te lange werktijden.

Want wat moet je toch hiermee:

"De enige echte definitie van 'te druk' is dat het fysiek onmogelijk is en aan tijd ontbreekt om meer werk te doen (niet nog een deal kunt doen)."

Het idee hierachter is heel simpel: het streven moet altijd gericht zijn op meer werk, niet op minder werk.
Dat is verbazend omdat iedereen wel weet dat meer werk niet altijd meer resultaat betekent. Hoe haastiger het toegaat, des te minder is de kwaliteit. Nadenken over een rapport dat in twee weken af moest werd vervangen door veel overnemen van anderen toen het rapport in twee dagen klaar moest zijn. Papers van studenten waar je vroeger drie maanden over mocht doen, zijn nu vervangen door kwekpapieren die elke week moeten worden ingeleverd. Het bevordert plagiaat en verlaagt de standaard.
Nu wordt overal gezegd dat het "gisteren" klaar moet zijn. Nadenken kan niet meer.
Ook het onderwijs en de sociale sfeer worden door deze alomtegenwoordige drukte geraakt. Nederlandse leraren zijn 1,5 keer zwaarder belast dan hun Amerikaanse collega's. Werkt dat kwaliteit in de hand? De Volkskrant citeerde de Erasmus-universiteit waar onderzoekers meenden van niet:

"Nederlandse leraren hebben het te druk. Nederlandse leraren hebben veel minder tijd voor leerlingen dan buitenlandse collega's. Leraren hebben te weinig tijd om hun lessen voor te bereiden."

En die leerlingen krijgen vervolgens te weinig tijd om die lessen uit te voeren. We beginnen er trouwens vroeg mee, met de training in druk, Druk DRUK. Wat dacht je van deze:

"Moeders stoppen vroegtijdig met het geven van borstvoeding omdat ze het ‘te druk’ hebben."

En het maakt al niet meer uit tot welke generatie je behoort, zoals deze krantenkop getuigt:

"Oma heeft het te druk om op te passen."

Met Oma op volksdansen, en Vader aan zijn 130-urige werkweek, en Moeder als boekhoudster op de crèche, en Broer en Zus aan hun overdadige huiswerk, kom je tegenwoordig als baby te kort.
Ben ik nu ook slachtoffer geworden? Ik doe tegenwoordig niet meteen waar ik zin in heb. Ik maak een weekplanning, bepaal hoeveel woorden ik eruit wil persen per dag, heb een strategie voor het Schrijven. Zo uit de handboekjes overgenomen. Nu ja, omdat ze elkaar tegenspreken kon ik wat smokkelen. Maar ik heb wel mijn motto gevonden:

"Een boek schrijven is niet schrijven wanneer je er zin in hebt, maar het is er alleen mee ophouden als het werkelijk niet verder gaat." (Willem F. Hermans)

Met schrijven kun je het maar Druk hebben.

Waarom ik geen gelovig iemand ben

Op mijn twaalfde ben ik bekeerd, op ouderwetse wijze. Damascus-ervaring, plotseling was het allemaal waar en was ik een ander mens.
Ik laat de hoofdpersoon van “De Zegen van Ruben Verwij” dat precies zo doormaken. In tegenstelling tot mijzelf, houdt hij daaraan vast, veel langer dan ik, om het uiteindelijk toch kwijt te raken wanneer de midlife crisis aanbreekt. Maar dit terzijde.

Ik geloof niet meer in geloof.

Ik versta onder “geloven” dat ik een overtuiging heb aangaande de realiteit die geen bewijs heeft, en niet rationeel gefundeerd kan worden.
Ik “geloof” daarom niet in de opstanding van Jezus, de wonderen uit de Bijbel, de schepping van hemel en aarde in zes dagen, en ik geloof al helemaal niet in de gemeente.

In dat opzicht ben ik modern.
Maar ik ben niet modern genoeg om nu vervolgens post-modern te worden en te zeggen dat ik het ondanks dat alles toch ergens wel een beetje geloof. Dat ik net kan doen alsof ik het geloof, dat ik kan handelen alsof het waar is – strategie van Paul van Buuren – vind ik onbelangrijk. Hoe je een gemeente kunt baseren op een postmoderne levensbeschouwing gebaseerd op het psychologische feit dat je ervan overtuigd bent – strategie van Stanley Hauerwas – begrijp ik ook niet. Het feit dat wij ergens van overtuigd zijn, zegt iets over onze verlangens, maar zegt niets over de werkelijkheid.

Omdat ik niet gelovig meer ben, doet het er voor mij ook niet toe of iemand vrijzinnig “gelovig” is of orthodox “gelovig”. Beide acht ik verkeerd.

Ik weiger de opoffering van mijn intellect en mijn zin voor waarheid en mijn respect voor rationaliteit en wetenschap om nog “gelovig” te zijn. Daarom voel ik mij verwant aan Hitchens (met een “i” dus) en Dennet en Harris. Ik vind geloof gevaarlijk.

Geloof doet geen wonderen, maar laat mensen een vliegtuig in de Twin Towers boren.
Geloof is soms hypocriet en baseert zich op het idee dat een ander het echt gelooft, zodat jij het niet hoeft. Vandaar de geloofshelden die we vereren omdat zij namens ons doen wat we zelf eigenlijk niet meer kunnen: geloven.

Voor mij was het een aangename verrassing om in Amsterdam Nico Bakker te horen zeggen dat hij het niet geloofde. En Kees van Duin ook.

Maar dat betekent niet dat de tradities en de theologie nu waardeloos geworden zijn, want die hangen niet van mijn (ons) geloof af.
Wie ze geloven wil, zal moeten schiften. Als moderne gelovige gebruiken we de exegese om ons aan de teksten te ontworstelen. Er staat maagdelijke geboorte, maar dat is een verhaal dat we met een korrel zout moeten nemen. We interpreteren naar de betekenis toe of naar de functie die het toch moet hebben. Ons geloof wordt dan dubbelzinnig: we houden eraan vast tegen beter weten in. We geloven dat het verhaal waardevol is, terwijl we tevens weten dat het niet waar is. Dat is volgens mij de spagaat van de moderne gelovigheid.

Ik wil daarvan af.

En daarom moet ik de oorspronkelijke zin van pistis en èmoenah zien terug te vinden. Voordat Athanasius het geloof definieerde als de overtuiging omtrent een waarheid.
En dat moet ik zien af te schermen van het onzalige idee, dat gelovigheid een vorm van vertrouwen in de wereld is. Want een dergelijk blind vertrouwen is evenmin rationeel.

Cogito ergo non credo

Uiteindelijk gaat het om (de) waarheid.

Religie is al eeuwen op de terugtocht. Dat is al begonnen bij kritische ontdekkingen binnen de religie zelf. Toen de latijnse tekst van de Bijbel niet de autoriteit kon zijn, moest er opnieuw grieks en hebreeuws worden gestudeerd en kregen we de Lutherbijbel. De wereld zag er anders uit.
Toen autoriteit alleen niet voldoende bleek, kregen de gelovigen een eigen geweten en de Geest gaf iedereen de waarheid te zien zoals Hij het wilde. De Reformatie was geboren.
En daarmee ook het onderscheid tussen seculier en kerkelijk – God regeerde nog over beide, maar de eerste scheur was zichtbaar.
Aristoteles kon nog worden geïntegreerd in de middeleeuwse synthese van geloof en weten, maar de Verlichting maakte daar een definitief einde aan. Door Aristoteles te weerleggen viel ook die synthese weg.
Geloof en weten staan vanaf dat moment op voet van oorlog. En het weten wint, omdat het naar waarheid streeft.

Vanaf de 18e eeuw moet de religie in West-Europa speuren naar de marges die nog open worden gelaten. Als de wetenschap ontdekt dat alle leven op aarde een gezamenlijke voorouder heeft – en de soorten dus niet apart geschapen zijn – laat men Adam en Eva varen. Het worden symbolen.
Als de aarde bolvormig blijkt te zijn, wordt het model van de platte aarde een poëtisch beeld. Het is een intussen al bekende strategie: wat achteraf niet klopt, wordt als poëzie geherwaardeerd.
Als de aarde niet in het centrum van het heelal staat, wordt het een beeld van het ultieme belang van de mensheid voor haar schepper. En wie kan dat weerleggen? Ook al blijkt nu, dat de geschiedenis van de kosmos zich totaal niets van de aanwezigheid van mensen aantrekt en over een veertig miljard jaar simpelweg zal verdwijnen. Met ons erin – als de aarde al niet eerder sterft in de laatste zonsondergang.
Als de mensheid een paar miljoen jaar ouder blijkt te zijn dan de 6000 jaar van de Scofield Bible, is heel Genesis 1 en 2 metafoor geworden. En dat geeft niet, want als metafoor blijken ze altijd al behandeld te zijn, d.w.z. door de rabbijnen.
Dat het bewijst dat Gods interventie in de geschiedenis van de mensheid wel heel laat is ingezet, en dat duizenden generaties van mensen het zonder die goddelijke nabijheid hebben moeten doen, valt niemand op.
Postmoderne christelijke theologen kunnen plotseling heel goed uit de voeten met het idee dat het toch allemaal maar verhalen zijn.
Ze registreren niet meer dat het betekent dat de Bijbel in zijn geheel een mythe is geworden, en dat de wetenschap iets van waarde heeft te zeggen over de betekenis en de oorsprong van het menselijke leven, en het universum.
Heeft God op de zevende dag de sabbat geschapen? En is dus niet de mens, maar de sabbath de kroon van de schepping?
Really?
Of “symbolically” in jouw preken of in de verhalen van de geestelijke leiders van een West-Semitisch volk uit het IJzeren tijdperk? (Die moesten uitleggen waarom je je aan de regels van sabbath moest houden want anders zou je gestenigd kunnen worden. Die niet wisten dat ziekten door bacteriën, onweersbuiten door lage drukgebieden en sprinkhaanplagen door instinctief gedrag worden veroorzaakt. Die dachten dat andere culturen en religies immoreel waren en moesten worden uitgeroeid. )
Maar is het ook waar? Het argument dat wij anders geen rustdag zouden hebben, zou ik als onvoldoende willen uitsluiten.
Als blijkt dat de kosmos een slordige 14 miljard jaar oud is, en uit een Big Bang is voortgekomen, blijven Christenen spreken over een schepper – terwijl ze blijven bedoelen dat God de hemel en de aarde gemaakt heeft. Uit observaties blijkt dat in de kosmos geen sabbath wordt gehouden, althans , het aantal supernovae is op de zaterdag niet noemenswaardig minder.

“Dat van die schepping neem je toch wel met een korrel zout, hè?”
“Natuurlijk! Ik ben wel een gelovige, maar ik ben niet gek!”
“Maar wat betekent het dan nog? Er zit nu inmiddels zoveel zout in je geloof in een schepper, dat er niks meer over is.”
“Nou, ik bedoel hiermee, om het concreet te maken, dat de Big Bang toch ook ergens uit voortgekomen moet zijn.”
“Wetenschappers weten niet waar de Big Bang vandaan kwam.”
“Zie je wel! Dat bedoel ik nou.”
“Ze zeggen dat je dat ook niet kunt weten. Er was geen plaats vóór de Big bang en ook geen tijd. Ruimte en tijd zijn gelijktijdig ontstaan.”
“Aha. Dat is precies wat ik bedoel, wetenschappers weten niet alles. Dus heeft de Bijbel toch wel ergens gelijk dat er een schepper moet zijn geweest.”
“Maar het idee van een schepper helpt ons niet verder. De wetenschap heeft het idee van een God niet nodig.”
“Dat komt omdat zij alles rationeel willen zien. Dat is een neiging die we moeten vermijden, dat rationele. Waarom geen ruimte laten voor het poëtische en irrationele?”
“Misschien omdat het irrationele en het poëtische niets met waarheid te maken hebben?”
“Ja, dat zeg jij. Maar ik denk daar anders over.”
“Je laat een dichter toch ook niet een diagnose stellen van je gezondheid?”
“Dat is het punt niet! Wetenschap is nuttig, maar het verklaart niet alles. Ze zeggen het zelf, dat ze het niet weten. Dus mag ik gewoon blijven zeggen, dat God de hemel en de aarde gemaakt heeft. Weerleggen kunnen ze dat ook niet.”

Het is nog erger als je naar de psychologie kijkt. Religie komt voort uit de noodzaak een symbolisch universum te creëren, waarin zaken als goed en kwaad kunnen worden ingeschreven. Dat berust op diepe mechanismen in de geest en komt uiteindelijk uit een sociale behoefte aan orde voort. De “Grote Vader” is het ultieme symbool daarvan. Alle religies zijn systemen om een symbolische orde met de Grote Vader aan het hoofd neer te zetten. Op te leggen. Af te dwingen.
“Tja, dat kunnen die psychologen wel zeggen, maar…”
“Ze geven je dus een inzicht in waar je geloof vandaan komt. Nog even en dan komen ze ook met een medicijn. Eigenlijk hebben ze dat al: een goede opleiding ijn rationele vormen van denken, kennis van de wetenschappelijke methode.”
“Ik weet waar mijn geloof vandaan komt, dank je wel. Het staat rotsvast. Toen ik twaalf jaar oud was, heb ik God gezien.”
“God gezien?”
“Ja, een liefdevolle presentie die ik niet kon begrijpen, alsof de warmte over je lijf heen strijkt, je een verliefd gevoel krijgt, je weet dat er iemand v an je houdt, zomaar.”
“En dat was God?”
“Voor mij wel.”
“Dus het was een individuele psychologische ervaring en een individuele persoonlijke duiding en daar hang je alles aan op?”
“Ja, en dat mag, want we leven inmiddels in de 21 e eeuw.”
“Dat is duidelijk, ja.”

Opnieuw protesteert mijn verstand. Die religieuze ervaring wordt naar zijn waarheid toch beter begrepen door de moderne psychologie? Die vertrouwen we wel als het aankomt op inzicht in psychosen, schizofrenie en andere ongelukjes. Maar waarom dan niet als ze ons komen vertellen waar religieuze gevoelens en ervaringen vandaan komen.

Psychologen kunnen dat vluchtgedrag ook verklaren.

De gaten in het wetenschappelijk wereldbeeld worden schaarser. De schepper moet bij de Big bang worden binnengesmokkeld, God de Vader in de marge van de psychologie, en het verhaal van Jezus moet ook herduid worden. We halen de religie uit de religie om tegen de oprukkende rationaliteit bestand te zijn. Maar we zijn aan een hopeloze aftocht bezig.

“Jezus was een goed mens, die het opnam voor de armen en de zwakken in de samenleving en voor zijn overtuigingen vervolgd werd.”
“Maar hij was toch de Zoon van God, God de Zoon zelfs?”
“Nee, dat is de orthodoxie van Nicea. Dat geloven we niet meer.”
“Maar zeggen dat Jezus een goed mens is geweest is geen uiting van geloof, dat is geschiedenis.”
“Precies. Probeer daar maar eens wat tegen te zeggen.”

Nou, bij voorbeeld dat je na die historische aanduiding niet meer bij het geloof in Jezus Messias kunt terugkomen.
Als Jezus is, wat hij historisch is, dan is er alleen het merkwaardige verschijnsel van het geloof in hem als messias, verlosser, God de Zoon e.d.
Dat kan sociologisch goed worden verklaard. Een massa ontheemden, ontrechten, armen en zwakken hebben een held nodig. De soldaten hebben hun Mithras, en Jezus is net zo iemand: de gelovigen krijgen hun kracht door hem te delen in een symbolische maaltijd en hij overwint de dood in de opstanding.
Wishful thinking.
De historische Jezus is daar niet verantwoordelijk voor.
Maar als je de historische Jesus voor je ziet, - de joodse prediker die oproept tot een reformatie van het jodendom - is dat niet iemand om te volgen, om in te geloven, het is niet iemand wiens leer voorrang heeft boven alle anderen. Want hij is een mens net als wij.

Houden we over: de Heilige Geest.
Inspiratie van boven, momenten van inzicht en kracht boven de normale verwachting uit. Het onverwachte, motiverende, enthousiasmerende. Kijk, bijt daar maar eens uw tanden op stuk, gij wetenschappelijke, ongelovige hond!
Maar Einstein noemde zijn momenten van plotseling inzicht ook niet per se Goddelijk. Waarom zou de psychologie niet kunnen verklaren hoe ons denken en onze intuïtie werken? Hoe ideeën die we van elders gehoord hebben in ons blijven doorwerken totdat ze, eenmaal rijp geworden, uitbotten met al hun diepte en kracht? Eureka - ik heb het (gevonden)! - is dan een betere uitdrukking dan “dank u Heer.”

Tenslotte: dit is voor mij geen spel. Als ik de weg naar mijn vorige “Barthianisme” al nadenkend niet kan vinden, komt het hier op Hyves tot een retractatio van mijn geloof.

Want het gaat tenslotte om de waarheid.

En het moet nog blijken of dat te rijmen valt met pistis (geloof, vertrouwen) of emoenah (trouw, verbondenheid)