donderdag 19 november 2009

Geloof en Redelijkheid

Toen ik Nietzsche begon te lezen verloor ik mijn geloof.
Ik was al twaalf jaar oud, of pas. Normaal gesproken zou ik over dergelijke dingen niet hebben nagedacht. Ik was opgegroeid in een seculier gezin, met vluchtige sporen van gelovigheid. Maar op mijn elfde had ik de Bijbel ontdekt als een Spannend Boek. Dat was een tekst die niet onmiddellijk betekende wat er stond. Die tekst moest worden uitgelegd, in verband gebracht met andere teksten, via een soms complexe procedure worden gelezen. Voor mijn ontwakende intellect was dat een uitdaging en een zeer bevredigende hobby. Want voetballen of worstelen, daar was ik niet erg goed in.
De Bijbel dus. Eerst in gesprekken met Jehova's Getuigen die met mijn moeder de Wachttoren wilden lezen en in mij wel een aardige jonge bekeerling zagen. Maar toen vooral met "Broeder Post", de man van de Bijbelkiosk in Amsterdam-Oost, die bij de Vergadering van Gelovigen hoorde.
Ik werd daar niet meteen uiterst gelovig van, maar een jaar later was mijn bekering - een klassieke in de trant van: O God wees mij arme zondaar genadig en dat alles - en dan doop, aanvraag avondmaal etc. al een feit.

En toen begon ik Nietzsche te lezen.

Zijn verhaal over de "dood van God" in Zarathustra bij voorbeeld. En even later de postume teksten uit de "Wil tot Macht." Dat waren ook teksten die je moest uitleggen, in verband brengen met andere teksten, kortom hier lag opnieuw een groots terrein voor mijn uitleg-hobby gereed. Maar nu kwam daar nog iets bij, want al die teksten waren "Teksten", d.w.z. canoniek. Heilig, geheimzinnig en betrouwbaar. In wat anderen gedacht hadden, lag de sleutel van het leven. En als de Teksten elkaar tegenspraken was er werk voor mij te doen. Er moest dan een Beslissing vallen. Nietzsche lezen was dus de aanleiding voor een kleine existentiële crisis.
Want toen ik net begon te geloven, dat "het is de Heer die zowel als het werken in ulieden werkt," en God dus zelf het geloof in Christus in mensen opwekt, kwam Nietzsche mij vertellen hoe dat eigenlijk werkte. Zo had de Meester van het Wantrouwen het bedacht:

De nog onbeschaafde mens gelooft dat de Toorn de oorzaak is van het feit dat hij kwaad is, de Geest de oorzaak dat hij denkt en de ziel de oorzaak dat hij gevoelens heeft, zo heeft de mens op een nog naïever niveau de neiging om bepaalde verschijnselen te verklaren met gebruik van persoonlijke wezens. Zo is het met een Christen, de meest naïeve en onbeschaafde mens van deze tijd, die de hoop, de rust en het gevoel van verlossing herleidt op een psychologische inspiratie van God.
In de psychologische vorming van een beeld van God wordt een toestand omgebouwd tot een werking van een persoonlijke oorzaak.
Een persoonlijk gevoel van macht bij voorbeeld maakt dat iemand twijfelt aan zichzelf. Hij heeft de moed niet zichzelf als oorzaak te zien van dit gevoel. En dan postuleert hij een sterkere persoonlijkheid, een godheid, om dit gevoel te verklaren.
De oorsprong van de religie is in de extreme gevoelens van macht te zoeken.


Exit geloof.

Nietzsche was nu mijn god. Wil tot macht, omkering van alle waarden, de Méér-dan-Mens, de ontmaskering van de "burgerlijke" moraal etc, etc. In plaats van geloof oefende ik mijn kritische wantrouwen. Nietzsche, zelf schrijver van behoorlijk Bijbels proza in zijn Zarathustra, werd de nieuwe Bijbel. En de vrienden die samen met mij aan filosofie deden - Pieter de Bruyn-Kops, Frans Jeursen, Arnout Augusteijn, Willem Perreyn, Alfred Denker, Arie-Jan van der Bom, David-Jan Donner - vormden de Nieuwe Gemeente.

Maar toen begon ik Karl Barth te lezen.

Ik vereenvoudig het nu, behoorlijk, moet ook wel. Ik las nog wel meer, maar hier kwam het toch op neer. Karl Barth, eerst in samenvatting en toen, voor een paar honderd gulden aangeschaft van mijn eerste salaris als nachtportier, de grote Kirchliche Dogmatik.
Zijn tekst over de drievoudige manier waarop het Woord van God werkt: als geschreven tekst, als verkondiging in de Kerk en als Jezus Christus zelf. En zijn teksten over de relatie van Openbaring en Ervaring. Tegengesteld aan Nietzsche dus.
Opnieuw een revolutie, maar geen eenvoudig herstel van mijn Vergaderingsgeloof. Eigenlijk kwam de gelo-vigheid niet terug, want die was bij Barth ook niet te vinden. Het kwam niet aan op mijn geloof. En redelijkheid, rationaliteit was niet in strijd met het evangelie. In tegendeel! Voeg daar nog de studie Hebreeuws bij en enkele jaren theologie en toen was de synthese bereikt. Een geloof zonder gelovigheid en een filosofie zonder atheïstisch vooroordeel.
Nu ging het opnieuw over de Tekst en zijn uitleg, maar zonder de vooroordelen en de subjectieve drang van de gelovigheid. Wat staat er nu echt? Wat wil die oude Tekst met ons? In Barths teksten voel je de crisis, de confrontatie van heel onze moderne cultuur met die veel oudere - primitieve? ja, mythische? ja - die ons toch iets te zeggen heeft omdat wij de volle waarheid ook niet hebben. De Bijbel is een middel tegen onze arrogantie, een kritische tegenstem die niet mag verstommen omdat we ons anders in onze verwaandheid opsluiten.
Waar ik nu sta, een slordige veertig jaar nadat ik als pre-puber de Bijbelkiosk binnenhuppelde, is dan ook moeilijk te omschrijven.
Eigenlijk ben ik niet gelovig, en mijn temperament dwingt me eerder een filosoof dan een theoloog te zijn. Maar ik kan de verhalen over het oude Israël en Jezus van Nazareth ook niet zomaar loslaten. Ze zeggen me soms meer dan de moderne literatuur of de canonieke filosofen.
Maar misschien heeft Nietzsche ondanks alles toch gelijk:

Onder zieken is het gevoel van gezondheid al voldoende om aan God, aan de nabijheid van God te geloven.


Misschien is geloof in God inderdaad een ziekte.

Die is bij mij dan ongeneeslijk gebleken.

2009 © R.A. Veen

dinsdag 17 november 2009

Hoe meer, hoe beter

Bedrijven houden veel mensen aan het werk. Niet iedereen en dat heet werkloosheid, maar het overgrote deel van de mensheid werkt voor een bedrijf. Dat is niet anders in een eenmansbedrijf, vooral niet als de eigenaar/ondernemer een Vrouw is.
Het Bedrijf waar ik het over heb heeft geen mensen in loondienst, maar in je eentje kun je het niet redden. De mensen die af en toe komen werken krijgen een mooie interne benaming. Zo heeft dit Bedrijf een "webboy" - Webdesigner en webmaster eigenlijk. Dat klinkt een beetje als Boy Robin, van Batman. Ze hebben ook een photoshopgirl - net veertien, maar een wizard, komt zo uit Hogwarth School for Wizardry, afdeling tiff-bewerking. En natuurlijk een administrator, maar die heet gewoon boekhouder, of Veen, of hé jij daar, al naar gelang.
Dat is alles en dus blijven er nog aardig wat functies over. Er is de Art Director, de PR-manager, de Director Communications, de Director Innovative and Derivative Art, de koffiejuffrouw, de kantinejuffrouw, de schoonmaakploeg, de directeur van de Personeelsafdeling en er is zelfs iemand voor het jaarlijkse bedrijfsuitje. En dat is makkelijk want alleen de vaste employees gaan mee. En die zitten allemaal in één lijf.
Dat éne lijf hoort bij de Directrice van dit bedrijf (CEO) die ook nog eens mijn partner is. Als je haar een dag meemaakt zie je haar van de ene persoon naar de andere overschakelen. Ze begint de dag als koffiejuffrouw, schakelt dan moeiteloos over naar Hoofd Kantine en verwerkt haar eigen ontbijtje en gaat dan monter op weg naar het Werk. Eenmaal aangekomen, (file? Nooit!) verdeelt ze als CEO de taken van die dag en schakelt dan moeiteloos over naar een van de andere functies.
Dat gaat razendsnel en is alleen te zien als een gecontroleerde vorm van gekte. Multiple Personality Disorder heet dat in gewone wereld. Maar wat weet men daar nu van bedrijven? Na een uurtje tiff-bewerking wordt overgeschakeld naar de directeur communicaties en overleg gevoerd met de drukker. Zo hoort dat in een echt bedrijf. En wie zegt dat een klein bedrijf niet een groot bedrijf kan zijn?

"Goedemorgen."
"Goedemorgen, U spreekt met de Telefoniste van het Huizer Art Center, waarover gaat het?"
"Over een bestand van jullie dat…"
"Ogenblikje ik verbind u even door."
"Hallo?"
"Goedemorgen, U spreekt met Bruin, hoofd afdeling Tiff-bewerking. U had een technische vraag?"
"Ja, ik wilde weten of u het kleurenschema kon aanpassen op de FTP-server, bestand…eh, nummer 10110? Het is nu veel te donker."
"Ogenblikje, ik schakel u even door naar de afdeling Innovative and Derivative Art, die gaan daarover. Even geduld a.u.b."
"Oké."
Terwijl de man even wacht bij een gezellig muziekje van James Overlast wordt druk gezocht naar de Directeur van de afdeling, maar die zit nog koffie te drinken. Uiteindelijk komt zij tevoorschijn.
"Goedemorgen, met Noelle van Derivative Art, wat kan ik voor u doen?"
"Had ik u net niet aan de lijn?"
"Nee,dat is mijn collega. Wat kan ik voor u doen? Tijd is geld, hoor."
"Oké dan. Ik zit met het kleurenschema van uw bestand 10110."
"Maar wie bent u?"
"Van MOORS, uit Almere, de drukker. Ik had een vraag."
"Heeft dat te maken met de compositie?"
"Nee, met het KLEURENSCHEMA."
"U hoeft niet zo te schreeuwen, maar dan bent u verkeerd."
"Ik ben verkeerd….?"
"Ja, u moet de afdeling Technische Afwerking hebben. Ik verbind u door, ogenblikje."
James Overlast blért nog wat de ether in, maar dit keer gaat het sneller.
"Met Bruin, afdeling Techniek."
"Ja hoor eens, ik weet nu zeker dat u het bent, ik trap daar niet meer in."
"Ik weet ook heel zeker dat ik het ben, maar ik ben er niet zeker van dat u het bent. Dus, wie bent u?"
"Van Moors, van de drukkerij in Almere."
"Oh ja, meneer Van Moors waar kan ik u mee van dienst zijn?"
"IK HEB INFORMATIE NODIG OVER UW BESTAND 10110!"
"Meneer toch, zo vroeg in de morgen en dan al helemaal over uw toeren? Zal ik u doorverbinden met de afdeling Personeelszaken?Prima therapeuten daar hoor."
"Nee, ik wil alleen informatie over 10110."
"Prima, wat wilde u weten?"
"Of het KLEURENschema wat minder donker zou moeten."
"Even kijken, ja dat lijkt me een goed idee. Maar wilt u dat even checken met de Art Director?"
"Gaat u mij dan weer doorverbinden?"
"Ik zou het wel willen, meneer, maar de Art Director heeft haar vrije dag vandaag, kunt u morgen terugbellen?"
"Ik zal het vragen aan mijn Communications Officer."
"En mag ik de naam van die, eh, Communications Officer even noteren?"
'Jazeker, dat is meneer Van Moors, dat is zijn naam, net als van onze PR-functionaris, onze CEO, onze Art Director en het hoofd van de afdeling Communicatie, Allemaal Van Moors."
"Interessant meneer. En die kunnen ons morgen te woord staan?"
"Even kijken, nee, gek hoor, ze zijn allemaal morgen niet aanwezig. Ze zijn OVERSPANNEN."
"Ik zal het doorgeven meneer, zodra onze directrice weer terugkomt van de lunch. En van ons allemaal hier, nog een fijne dag gewenst."

Gij zult Plotten

Ik heb vandaag alleen mijn filosofieles van vanavond voorbereid. Dat is gedeeltelijk ook schrijven maar toch niet echt.

Want het echte schrijven ligt berustend te wachten in het zwarte notitieblok van 200 pagina's aan de rechterkant van mijn bureau dat ik vandaag met grote inspanning wist te ontlopen. Daar staan de aantekeningen over "Cornelis", de nieuwe, die nog geen pagina heeft, omdat ik wilde "plotten."
Hoe ziet zo'n aantekening er dan uit?

Bij mij staat er ook ander spul in het Boek: aantekeningen van Spaanse lessen in de zomer, (?Qué tal? Estoy bien, muchas gracias.) diepzinnige filosofische notities (de hermeneutische cirkel betreft lezer en schrijver bij Gadamer, en lezer en tekst bij Hirsch) en ander verspreid spul.
Het enige wat er nooit, NOOIT inkomt zijn boodschappenlijstjes. Niet die van twee ons kaas en een nieuw potje aardbeienjam, maar lijstjes van [i]Dingen Die Ik Moet Doen[/i]. Daar heeft een mens een makkelijk weg te gooien kladblok voor nodig. Daar wil niemand beschaamd nog jaren aan herinnerd worden. Want van de 25 items komen er toch maar vier ooit klaar. En dan doe je ook nog eens tien dingen die niet op het lijstje staan - gewoon voor de lol. De waarheid is duidelijk en ligt op straat voor het grijpen: Boodschappenlijstjes zijn afspraken met jezelf die bedoeld zijn om verbroken te worden. Dus dat hoort niet in het Boek.
Dit wel:

[quote]Cornelis/Cor - [i]what if [/i]- iemand met zware mentale handicap & gedragsstoornis heeft lucide periodes in zijn dromen. Daar is hij de held in een semi-middeleeuwse wereld. Vlak voor het inslapen even het besef dat hij naar een andere wereld overgaat. Bij het opstaan snel vergeten van zijn lucide periode. Schrijft soms dingen op om niet te vergeten, maar kan dan de volgende dag zijn tekst niet lezen.
Lijkt op - roman die ik niet meer weet. Ging over melaatse met hetzelfde verschijnsel.
3e persoon of ik-figuur?[/quote]

En dan gaat het weer verder met Spaans.

Hebben jullie dit soort tekstjes ook?

Ik heb het plotten nog niet voltooid en mag dus nog niet schrijven. Officieel dan. Eerst de Plot, anders ga je op Slot. Je loopt muurvast zonder plot, na twee hoofdstukken al. Dat heb ik met mezelf afgesproken en ik zal het maar toegeven, dat staat op een Boodschappenlijstje - het énige, heus! - waarmee het Zwarte Boekje opent. "Eerst Plotten" staat er dreigend, alsof het het 11e gebod van de Sinaï betreft. Het is een heuse en stevige afspraak met zichzelf, en heel belangrijk, want je hebt dan een stok achter de deur. Je moet jezelf vastleggen, jezelf durven confronteren met de eisen die je aan jezelf stelt. De allerhoogste, vanzelf.

Maar ik loop nu al vast in het plotten, weet niet precies hoe de gebeurtenissen in het verhaal moeten lopen zodat ze tonen wat ik wil laten zien. De dubbelheid binnen een dezelfde mens. De mogelijkheid - [i]what if[/i] is een excuus voor allerlei gekte natuurlijk - van een persoon die in onze wereld als mafkees, gek, krankzinnige geldt. Maar die in zijn innerlijk volkomen "normaal" is. Wat als hij die normaliteit in een heel spannend leven gewoon beleeft n een echte held is? En wat gebeurt er als die werelden door elkaar heen gaan lopen? Ik vind het een spannend idee, maar een idee is geen roman. Dan heb je eerst nog een Plot nodig. Idee plus Plot = Roman, net zoals Persoon plus Conflict = Karakter.

Maar ik loop dus vast, zei ik, in dat *@!!##$! plot en daarmee wordt alles uitgesteld. Ik heb het boek wéér niet in dertig dagen klaar, zoals het handboek (Write your Novel in 28 Days) wel belooft.
Maar het handboek zegt dan ook dat je in vijf dagen alles geplot moet hebben. En dat klopte al niet bij mij.



Dus heb ik vandaag één pagina geschreven. Van de nieuwe roman. Zonder plot-idee. Gewoon een stukje. Foei.

Maar soms moet je je gewoon niet aan de afspraak houden.

vrijdag 25 september 2009

De stalker en de soldaat

“Kom je Alan?”
De man keek hoopvol vanaf de kade naar beneden. Op de boot die daaronder lag, een Sea Safe Dandy, net groot genoeg voor één man, net geschikt voor de overtocht van Naarden naar Enkhuizen, stond een grote gestalte. Hij was rond de zeventig jaar oud, ruim 1 meter tachtig groot met brede schouders en het verweerde gezicht van de geoefende zeiler. Zijn scherpe bruine ogen stonden waakzaam boven een grote bruin-grijze baard. Een groter contrast met degene die net gesproken had was niet denkbaar. Met zijn 1 meter 65 leek de man een dwerg naast Alan Partridge, wat nog werd versterkt door zijn blozende ronde wangen.
“Do you come?” zei de man, die zich als Karel van der Waals had voorgesteld.
Alan glimlachte over het gebroken Engels. Vanaf het moment dat ze elkaar ontmoet hadden, nu twee dagen geleden, toen de blozende man zijn bootje naast dat van Alan had aangelegd, had hij zijn best gedaan om zich in het Engels verstaanbaar te maken. Maar het was “Dinglish” zoals Alan het noemde, Dutch en English door elkaar heen.
“Whereto my friend?”
“In the bar there is an Irish Group, they play songs, from the people.”
“Folk songs eh? Well, not today. I’m busy.”
Het “busy” kwam er hard en onverbiddelijk uit. Alan wist niet waar hij de aandacht van deze man aan verdiend had. Bij hun eerste ontmoeting, een burenpraatje van zeilers, had de man zich meester gemaakt van de conversatie. Hij was een werkloze leraar natuurkunde, maakte een vakantietochtje over het Naardermeer en was al een tijdje alleen. Alan had beleefd geluisterd, maar raakte geleidelijk verstoord door de langdradige verhalen. Zelf had hij geen enkele behoefte aan de small talk die de man eruit perste met de geoefendheid van een Ierse setter met haar tiende worp.
“Oh, I can help?”
Alan deed net alsof hij om zich heen speurde naar een klusje dat Karel zou kunnen doen.
“Don’t think so. Got it under control,” zei hij.
“Well.” De man aarzelde en voelde dat hij begon te blozen. Hij haatte dat maar er was niets aan te doen. Karel had totaal geen zin om in zijn eentje naar de bar te gaan, hij kende er niemand en het vooruitzicht om de hele avond alleen een toeschouwer te zijn en misschien door anderen als een zielig geval te worden gezien, trok hem niet erg aan. Maar de vriendelijke Engelsman die hij hoopvol op zijn pad had gevonden wilde niet erg meewerken. Hij besloot het maar op te geven.
“Okay, well, maybe next time then.”
“Yes, you can always hope…” Alan draaide zich al om en was het hele gesprek al bijna weer vergeten.
Die hele verdere dag gebeurde er niets, en dat was precies de bedoeling. Alan gooide zijn lijntje in het water en zat in de warme najaarszon tevreden naar het water te staren. Uit de verte hoorde hij stemmen over het water, kinderstemmen, want het waren de laatste dagen van de herfstvakantie en veel gezinnen hadden nog een laatste tochtje gemaakt over het meer, onwillig om afscheid te nemen van het prachtige zomerweer van dat jaar met zijn hoge, voor Nederland ongewone temperaturen. Een zuchtje wind stak op en op hetzelfde moment voelde Alan de lijn naar beneden schieten. Even later lag er een grote snoekbaars op het dek van zijn kleine boot. “Diner” mompelde hij tevreden.
De volgende morgen was het iets koeler en Alan deed geen moeite om snel uit zijn bed te kruipen. Het was warm genoeg in het vooronder van de boot en de eigenhandig gevangen maaltijd had hem lui gemaakt. Neuriënd zette hij de gaspit aan om water te koken voor de noodzakelijke twee koppen koffie die hij elke morgen dronk.
Toen hoorde hij een stem van boven komen.
“Alan? Are you there?”
Dammit, dacht Alan. Hij stak zijn hoofd door de deur en riep naar boven. “What do you want?”
‘Hi,” zei Karel, “I wanted to invite you to a cup of coffee.”
Alan zuchtte.
“How about me inviting you for a cup of coffee?”
“That’s fine.” Karel lachte breed. De Engelsman leek te ontdooien.
“Well, then wait for me to invite you.”
“Yes?” zei Karel, maar zonder begrip voor de ironie in Alans woorden. De laatste begreep intussen dat hij niet duidelijk genoeg was geweest, maar aarzelde. Voor een ogenblik had hij medelijden met de man.
“Okay, c’mon then, get on board.”
“Dank, graag,” zei de man.
Hij haalde een extra kop te voorschijn terwijl de leraar zich voorzichtig op het dek liet zakken.
Voor een ogenblik zaten ze zwijgend tegenover elkaar, beide met een grote kop oploskoffie in de hand. Karel staarde enigszins bedremmeld over het water maar op het gezicht van de Engelsman tegenover hem was geen enkel spoor van ongemak te bespeuren. Ook geen spoor van interesse trouwens. Het was net alsof de natuurkunde leraar er niet was.
“Do you know any Irish songs?” zei Karel tenslotte.
“What? Do you want me to sing?”
“Neenee!” Karel moest lachen. “I mean…” begon hij, maar hij kwam er niet uit. “Het schijnt een mooie groep te zijn, ik bedoel een goede groep, met een mooi repertoire. Je verstaat toch wel een beetje Nederlands, Alan? Mijn Engels is niet zo goed.”
“What?”zei Alan. Op het gezicht van Karel was al bijna de wanhoop af te lezen. Alan vertrok geen spier van zijn gezicht en zei toen: “Ek verstao you hail chood hoor.”
“Hoe lang ben je al in Nederland?” ging Karel opgelucht verder.
“Way too long,” kwam het antwoord.
“Ben je gepensioneerd?”
“For years and years now.”
“Ik zat net te denken, doe je iets met boten?”
“I sail on them.”
“Nee, ik bedoel, ben je botenbouwer of zeilinstructeur of zo?”
“Been there, done that, yes.”
“Kun je me er iets over vertellen?”
“Nope, can’t do that. If I tell you, you have to be killed, top secret you know.”
“He, de oorlog is al lang voorbij hoor.”
“No it isn’t. Not for me.”
Karel lachte, nu opeens uitgelaten, alsof de spanning van hem wegviel. Hij begon grote sympathie te voelen voor de humoristische Engelsman tegenover hem, die net als hij toch heel eenzaam moest zijn.
Alan had er genoeg van. “Well, if you’ve finished your coffee, I got to move on, got tons of stuff to do on the boat and must get some shopping done before winter.”
Karel begreep dat dit het signaal was voor het afscheid, dankte uitgebreid voor de koffie, wat door de Engelsman met een handgebaar werd weggewoven, en klauterde toen de wal weer op.
Toen hij enkele meters verder terugkeek om nog een keer te zwaaien naar zijn nieuw gevonden vriend, was het dek al weer leeg en geen spoor van Alan te zien.
Ook die dag ging voorbij zonder verdere incidenten. Alan had het koffiebezoek al weer bijna vergeten en verheugde zich nog steeds over het warme weer en de bijtgrage vissen. Maar diezelfde avond betrok de lucht en vielen er enkele regendruppels. Vlakbij in het dorp was een of ander feest begonnen. Een harde stem klonk onverstaanbaar uit luidspeakers en terwijl de regendruppels zich tot dikke stralen verdichtten hoorde hij de blèrende stem van André Hazes. Rillend van de ingevallen koelte dook hij onder de dekens en de slaapzakken en probeerde wat te lezen. Ondanks het lawaai vanaf de kade viel hij snel in slaap en het boek gleed uit zijn handen.
De volgende dag zat Alain net mopperend in zichzelf naar het leeslampje te staren, waarvan de batterij het in de loop van de nacht had opgegeven. Hij had geen idee waar hij een nieuwe batterij vandaan moest halen, maar zonder dat lampje kon hij ’s avonds niet lezen. Hij ging staan op het dek, keek opnieuw uit over het water dat baadde in het zonlicht. De geur was nu anders, het rook klam, omdat het hout van zijn boot de regen had opgezogen die uren lang met bakken was gevallen. Hij klauterde met moeite de wal op, om te gaan kijken of hij in Enkhuizen ergens een batterij vandaan kon halen en net toen hij zich herinnerde dat het zondag was en zijn tocht dus tevergeefs zou zijn, zag hij een stuk karton op de kade liggen. Met grote letters stond daarop geschreven: “Alan, ik ben in de kroeg, kom even een kop koffie halen, Karel.”
“The pox on you,” dacht Alan. “I got a stalker.”
“Hi Alan,” klonk het meteen. Karel kwam rustig aanlopen alsof hij vlakbij had staan wachten. Hij wees met een dikke vinger naar het karton. “Heb je het gelezen? Zin om even mee te komen?”
“Is that the pub with the irish?”
“Yes,” zei Karel.
“well, okay then.”” Hij stapte de boot op, pakte zijn jas met enige moeite uit het vooronder en klom hijgend de kade weer op. De Irish Pub bleek niet ver weg te zijn, zodat ze al snel aan een tafeltje zaten in de vroege morgenzon, beide met een grote dampende mok koffie voor zich.
“Kun je vanavond niet ook komen?”, vroeg Karel, “dan is die groep er weer.”
“When I see them, I got to finish the job.”
“Wat?”
“Look, I’m a soldier, I fought the Irish all my life. So listen, if I come with you and I see them, I got to kill them all.”
“Je maakt een grapje.”
“Nay, ik maok cheen chrapje. It’s my job, you see. Got to kill the paddies before they get to you, you know. The only good paddy is a nice dead paddy. Especially when they’re IRA.”
“Dat is toch allemaal voorbij?”zei Karel.
“No, not really.”
Karel keek ongemakkelijk, besloot toen dat het een grapje moest zijn, maar zijn lach klonk geforceerd.
Toen ze even daarna afscheid namen en Karel op weg ging naar zijn eigen boot – die verder weg in de haven lag sinds Alan van de havenmeester toestemming had gekregen in een leeg vak te komen aanleggen waar normaal het jacht van de burgermeester voor anker ging – liep Karel sneller dan gebruikelijk, vastbesloten om zo spoedig mogelijk grote afstand van Alan te nemen. “Hij moet een grapje maken,” zei hij tegen zichzelf. En even later bedaarde hij weer wat en ging langzamer lopen. Natuurlijk, dat is Engelse humor, hij zit me te stangen, dacht hij. Toen hij even omkeek, zag hij dat Alan nog steeds voor de pub stond en naar binnen tuurde. Misschien komt hij vanavond, dacht hij tevreden.
Maar diezelfde avond, ondanks zijn vaste voornemen om opnieuw te proberen de Engelsman uit zijn tent te lokken, voelde hij zich niet rustig toen hij in de richting van Alans boot liep. Maar iets trok zijn aandacht. Een menigte mensen stond voor de Irish Pub, die vanaf de kade te zien was, vlakbij de brug over het kanaal. Vanuit de verte zag hij dat Alan op de kade stond, in gesprek verwikkeld met een man in een militair uniform. Dat zal de havenmeester wel zijn, dacht Karel, of iemand van de waterpolitie. Toen hij dichterbij kwam, hoorde hij een deel van het gesprek.
“Heel vreemd, recht door zijn achterhoofd,” zei de man in het uniform.
“That’s the style of an execution, but why did nobody see what happened?”
“Het zal komen door het lawaai, ze waren bezig om hun luidspeakers en zo op te stellen.” Het geluid van een politiesirene overstemde heel even zijn woorden. Karel stond stil, op een meter afstand en had het gevoel dat hij aan de bodem was vastgespijkerd. Bewegingloos wachtte hij af wat er nog meer gezegd werd. “Ze waren nog maar net bezig en toen hoorde iemand iets knappen, het leek op een champagnekurk, en toen viel de manager voorover van het podium af.”
“Old man, was he?”
“Ja, in de zeventig, zei tegen iedereen dat hij uit Belfast kwam en allemaal ellende had meegemaakt. Ze zeiden zelfs dat hij voor de IRA gevochten had. Nu was hij de manager van de groep. Ze zouden vanavond weer weggaan.”
Nu leek Alan de nabijheid van Karel op te merken.
“Hi,” zei hij. “Did you hear?”
“Hear what?”
“De manager van de Ierse groep is neergeschoten vanmiddag, op klaarlichte dag nota bene. Een schot recht door zijn hoofd en niemand heeft een idee wie het gedaan heeft. Ze stonden er allemaal zowat omheen, maar niemand heeft iets gezien,” zei de officier snel.
Alan keek scherp naar het gezicht van Karel.
“Are you alright, mate? You look a bit pale?”
Karel hapte naar adem. Hij keek in het harde gezicht van Alan, in de bruine ogen van de man die gezegd had elke Ier neer te knallen die hij maar tegenkwam. Zonder iets te zeggen draaide Karel zich om en begon te hollen, zo snel als hij maar kon. Zijn jas fladderde achter hem aan. Hij struikelde, maar klauterde weer overeind zonder achter zich te kijken. Grinnikend keken beide mannen hem na. Alan wachtte even tot hij uit het gezichtsveld was verdwenen en zei toen: “Thanks Peter, I think it worked to get rid of him.”
“No thanks, that’s my job,” zei de havenmeester in accentloos Engels. “You’re sure it’s enough?”
Alan knikte. “We won’t see him again for sure. Well, lots of work to be done, can’t stay here. But tell me what this guy is up to, will you? One can’t be too careful.”
Die avond zat Alan tevreden in zijn boot, met een nieuw lampje en een nieuwe batterij. De blozende stalker was vertrokken, had hij gehoord van de havenmeester. Die was nu mijlenver weg. Hij was zo haastig vertrokken dat hij zijn liggeld, een fikse 120 euro niet eens betaald had. Hij pakte een lapje uit de doos voor hem. En begon zorgvuldig zijn pistool schoon te maken. Gewoon als voorzorg. Want misschien zou hij vanavond iemand herkennen in de Irish Pub. Uit de oude tijd. Want zijn oorlog was nog niet voorbij.

donderdag 6 augustus 2009

Vastlopen in een plot....


Vastlopen in je roman, het moeten wegleggen om er pas na weken weer aan te kunnen beginnen en dan toch niet te weten hoe het moet aflopen.
Waarschijnlijk is dat voor schrijvers een normale gebeurtenis, voor iedereen herkenbaar, behalve voor enkele reuzen natuurlijk die er nooit last van hebben en hun romans er in een vloeiende beweging uitpersen. Maar dat zijn mensen van wie ik de diepte van het talent niet kan peilen.

Voor mij als schrijvende sterfeling is het vastlopen in een plot nog een heel gewone zaak. Toch kwam het onverwacht omdat ik de lessen ter harte had genomen uit diverse boeken over het schrijven: je gaat pas schrijven als je plot klaar is. Eerst de verhaallijn, dan de uitwerking ervan chronologisch, dan de verdeling over hoofdstukken en dan die hoofdstukken weer opdelen in scenes. Er kan dan niets misgaan. Het boek schrijft zich vanzelf.

Zoals de flaptekst zegt: je eerste boek in dertig dagen......

Okay. Dus ik schreef mijn invallen en ideeen op, ontwierp mijn karakters (en hun conflict, oh je, het conflict!), ontwikkelde de plot, bouwde er mijn verhaallijnen omheen, bepaalde de locaties en zocht zelfs foto's op internet van figuren die op mijn karakters moesten lijken. Dan heb je geen problemen met de beschrijving van de lichtval op het bruine haar, dat een hoofdstuk verder blond blijkt te zijn om daarna te veranderen in rode krullen.

Zo voorbereid begon ik opgewekt aan mijn boek.

Haha. Ik hoor u lachen.

"Mijn" boek? Dat suggereert dat ik de baas ben, tenminste de eigenaar, maar het is eigenlijk vreemd dat de naam van de auteur op de cover komt te staan en dat dat jouw naam is. Daar heb je eigenlijk geen recht op. Een boek doet zelf iets, een verhaal gaat een eigen kant op, de personen dwingen je om iets anders te doen dan jij met je invallen en ideeen en plotstructuren en verhaallijnen van tevoren had bedacht. Je word er gewoon sjagrijnig van als je telkens weer merkt dat zij het tempo, de gebeurtenissen en zelfs hun eigen taalgebruik bepalen.

Almachtige auteur? Guttegut. Dat mocht je willen. Je bent het slaafje van je personages...

En dat is de reden dat ik nu vast zit. Muurvast. En dat hebben de personen in mijn nieuwe roman "Jephta's dochters" op hun geweten. Een zinderende roman van 200 pagina's over een vader die meent zijn dochter terug gevonden te hebben, maar eigenlijk had moeten ontdekken dat het de dochter van zijn broer is die zijn vrouw verkrachtte toen ze nog maar net getrouwd waren wat die vrouw niet heeft willen opbiechten. Over de moeizame relatie van die vader met zijn dochter gaat het hele boek.

Aan het eind weet de lezer hoe het zit vanwege de aantekeningen van de psychiater van zijn broer - inmiddels is die broer tragisch overleden en zijn (ex-)vrouw wil het nog steeds niet vertellen - maar Charles, de hoofdpersoon, komt er maar niet achter.

Nu was dat wel de bedoeling. Dat was een deel van mijn plot, hoe hij er achter komt en hoe hij dat verwerkt. Het is dan ook niet mijn schuld dat het niet zo gaat. Niet omdat ik niet wil dat hij er niet achter komt, maar omdat het verdomde boek het niet wil. Elke keer als ik me voorstel hoe hij die aantekeningen leest en dan ontdekt dat het zijn dochter niet is, knapt er iets in me en weet ik niet hoe ik schrijven moet, willen mijn vingers niet meer verder, slaat mijn PC op tilt, of belt de buurvrouw om een kopje suiker te lenen.

Help! Nog heel even, dan geef ik het op, en dan geef ik het boek zijn zin. Dan eindigt het zonder dat Charles weet dat zijn vrouw is verkracht door zijn vereerde broer en dat zijn dochter eigenlijk zijn nichtje is.

En iedereen weet: zodra je daaraan begint, heb je geen leven meer. Dat weten die romans maar al te goed, dat jij daar zit als slachtoffer, als willig instrument, dat je geen controle meer hebt. En voor je het weet schrijven zij je boek, en ben je niet meer de baas.

Ik denk dat jullie dat allemaal allang wisten en dat er een samenzwering aan de gang is. Beginnende schrijvers wordt dat niet verteld. Jullie lokken ze aan met mooie boekjes over plotstructuren en hoe je dialogen construeert en niemand, maar dan ook niemand zegt gewoon heel eerlijk dat het een illusie is. Dat zou de verkoop van al die handige boekjes over hoe je je boek moet schrijven in 30 dagen en 4 uur en hoeveel pagina's je heldenroman mag tellen en niet meer dan 10 hoofdstukken mag bevatten van dertig pagina's elk ernstig, buitengewoon ernstig belemmeren.

Ik weet inmiddels de gruwelijke waarheid.