woensdag 1 oktober 2008

De Jodenman


"Je overgrootvader was een Jodenman," fluisterde mijn oma in mijn oren, toen ik weer eens naar de foto stond te kijken die in de rechterbovenhoek van de spiegel geklemd zat. Zij was katholiek gebleven en mijn opa was protestants, "Nederduits Hervormd" zoals hij zei. Maar ik wist meteen al dat mijn overgrootvader niet helemaal in die familiegeschiedenis paste.

Minutenlang kon ik voor de spiegel staan kijken, eerst naar mezelf en dan naar de foto van de donkere man met de grijze baard en zwarte hoed op, met zijn rechte, grote neus die als een dijk in zijn gezicht lag. Zijn baard was een kolkende rivier die aan weerszijden van zijn neusgaten omhoog stuwde en bijna de onderkant van zijn ogen bereikte. De zwarte ogen keken mij aan en leken het na het gefluister te bevestigen: "Ik ben een Jodenman, Robbert, dat is je herkomst."

Wat dat was, wist ik niet, maar mag rekenen op vergeving want ik was acht jaar oud en er waren geen Jodenmannen meer op straat. Mijn moeder had de Joodse handelaren nog gekend van de markt en de straten in Amsterdam-Oost, maar dat was voor de oorlog.
Ik kon me die wereld levendig voorstellen van de foto's van het Memorboek dat we thuis hadden. Een wereld vol Jodenmannen zoals mijn oudopa. Met zwarte hoeden en grijze baarden, gebogen over grote dikke boeken met onweerstaanbaar mysterieuze letters die verder deden wat Jodenmannen in dit leven te doen krijgen. En die andere Jodenmannen met hun karretjes vol stoffen en vreemde kruiden die over de straat liepen, halfgeschoren met een arbeiderspet op.

Kun je nostalgie voelen naar een tijd die je nog nooit hebt meegemaakt? Die je alleen kent van de verhalen van anderen of van oude, vergeelde foto's? Je kunt romantische gevoelens hebben voor dergelijke momenten in de tijd en je kunt de ijdele wens hebben dat je ze kon meemaken. Maar nostalgie is de pijn die je voelt als je van je thuis bent afgesneden. Dat had ik niet moeten voelen. Maar het net ontdekte bestaan van mijn voorouder maakte alles anders, omdat het me een flinterdunne verbindingslijn naar die tijd gaf.

In Amsterdam-Oost woonde ik vlakbij de synagoge in de Linnaeusstraat, Sjoel-Oost heette dat kortweg.

Toen ik daar meer dan twintig jaar later voor de eerste keer binnenkwam waren er geen zwarte hoeden en grijze baarden. Een man stond gladgeschoren voor een lessenaar met een lichtbeige gleufhoed en gewikkeld in een taliet of gebedendoek. Hij zwaaide naar voren en naar achteren en reciteerde wat ik herkend als Psalmen. Ik was op alles voorbereid na drie jaar studie Semitische talen aan het Juda Palache instituut. Ik moest Hebreeuws studeren. Ik had ooit vlakbij in het park gezeten, met een net aangeschafte uitgave van de Torah, met de commentaren van Rasjie, Ramban en Ibn Sforno afgedrukt rondom de tekst van de Torah. Ik kon nauwelijks een woord ontcijferen en het afwijkende alfabet van de middeleeuwse commentators op de Torah kende ik nog niet. Maar ik zat op dat bankje en vanuit een ooghoek kon ik mijn overgrootvader zien staan en ik wist dat hij het prachtig vond dat ik zijn wereld leerde kennen.

Ik was dan ook niet verbaasd dat ik hem weer zag. Ik ging achterin zitten en in mijn ooghoeken verscheen hij opeens. Compleet met zwarte hoed en grijze baard met een taliet om zoals alle anderen, helemaal aan de linkerkant van de zaal. Net als de anderen zei hij mompelend zijn gebeden en ik zag zijn rug naar voren en naar achteren zwaaien. Als ik rechtstreeks naar hem zou kijken zou hij onzichtbaar worden en dat wilde ik niet. Zijn aanwezigheid was rustgevend dus keek ik naar mijn eigen gebedenboek en probeerde de dienst te volgen en de lezing van de Torah. Soms keek ik dan even op naar de rug van de voorzanger en dan zag ik ook mijn overgrootvader even en ik wist dat hij er was om mij steun te geven en aan te moedigen. Je hoeft niet te geloven in occulte zaken om ze soms te ervaren, en ervan te genieten als een levendige en werkzame fantasie. En dit was een prettige illusie die niet verstoord hoefde te worden want hij was helemaal uit het hiernamaals gekomen om me bij te staan. Speciaal gekleed voor mij als een echte Jodenman.

Toen de dienst voorbij was, begon mijn rechterbuurman tegen me te praten. Wat ik hier kwam doen en hoe het kwam dat ik het Hebreeuws al zo goed kon volgen. Toen hij hoorde dat ik plannen had om over te gaan naar het Jodendom, keek hij blij verrast: "Dat is een bevestiging van mijn geloof en een versterking voor deze kleine gemeente." Ze hadden altijd moeite om minjan te halen, dat is de verplichte dertien joodse mannen waarmee je een volledige dienst kon houden. Ook die morgen was dat niet gelukt.

Het werd rumoerig toen iedereen zijn taliet opborg in een kastje bij de toegangsdeur. Ze maakten een klepperend geluid als ze werden dichtgeslagen. We stonden allemaal op en liepen in de richting van een lange tafel aan de zijkant van de synagoge. Mijn buurman liep achter mij intussen. Ik voelde zijn hand op zijn schouder toen hij zei: "Robbert, mag ik je rabbijn Jüdemann voorstellen? Rebbe, dit is Robbert die gijjoer wil doen."
Ik draaide me om. Voor me stond een man met een zwarte hoed, een lange grijze baard en zwarte ogen, gekleed in een lange zwarte jas, de taliet nog over zijn schouders.
"Dag Opa," zei ik.

vrijdag 26 september 2008

Een Ongelijk Juk is uit!



Een Ongelijk Juk is een roman waarin ik mijn ervaringen in de Doopsgezinde wereld verwerk en nader onderzoek. Het is een roman geworden en geen verslag omdat het inderdaad om fictie gaat. In de vorm van verhalen, preken en dialogen wilde ik de ervaringen van veertien jaar doordenken die ik sinds het begin van mijn studietijd in de Doopsgezinde wereld heb opgedaan.

Het is geen autobiografie geworden en de personen in dit boek zijn dan ook weliswaar verre neefjes van de echte mensen die ik heb leren kennen, maar ze zijn het niet. Ik zeg dat maar even erbij...

Dus iedereen die eens wil meemaken hoe ik vanuit de fictieve persoon van Ruben naar de Doopsgezinde wereld heb gekeken, kan terecht op:

http://www.lulu.com/content/4220346

Met groet

woensdag 24 september 2008

Veertien jaar vrijzinnigheid

In 1994 begon ik te studeren aan het Doopsgezind Seminarie, werd spoedig daarna predikant en iets later promoveerde ik bij Sjouke Voolstra.
In 2001 werd ik docent aan het Seminarie en in 2008 heb ik daar afscheid genomen.

Ik had genoeg van de vrijzinnigheid.

Over die ervaringen heb ik een roman geschreven, die nu de laatste redactie ondergaat. Volgend jaar komt het uit onder de titel

Een Ongelijk Juk.

Velen zullen zich erin kunnen herkennen, maar dat is eigenlijk niet de bedoeling. Want ik heb ter wille van de compositie en het verhaal heel veel veranderd. Karakters in mijn roman zijn uit vele mensen samengesteld, gebeurtenissen zijn veranderd en aangepast.

Maar wie de schoen past, zal ongeveer dezelfde maat hebben.

Het is meer dan een verslag, omdat ik mijn ervaringen niet objectief wilde vastleggen, maar op een hoger niveau wilde overdenken.

Hoofdpersoon ben dus niet ik, maar Ruben Verwij, een 'broeder' uit de Vergadering van Gelovigen.
En die ervaart een enorm geloofsconflict met zijn nieuwe Doopsgezinde broeders en zusters.
Tot dusver is het precies mijn situatie.
Maar de rest is eigenlijk geheel anders.....

Eigenlijk gaat het over de rechtvaardiging uit geloof alleen en de leer van de goede werken en het moralisme van kerkmensen.
Daarover is veel te vinden in het boek.

vrijdag 12 september 2008

Zoektocht is uit!


Mijn nieuwe boek is uit! Mooi moment als het eerste exemplaar in je hand ligt en je het eindelijk kunt ruiken en voelen. Bijna een jaar lang was het alleen een spookachtige presentie op de PC, maar nu is het fysiek geworden.

Daarna komt meteen de angst omhoog. Heb je inderdaad die laatste correctie uitgevoerd? Is de vormgeving correct en consistent? Is het citaat correct weergegeven?

Ik ging er even voor zitten om een idee te krijgen hoe een lezer het boek zou vinden. De cover was een schilderij van Noelle Bruin, de tekst heeft een hele persoonlijke geschiedenis. Je ziet flitsen van de plaatsen en tijden waar je het allemaal schreef. De eerste tekst was nog in Bussum maar de laatste is alweer in Steenwijk geschreven. En in Huizen was de redactie. Dat dekt een periode van vier jaar. Zo'n boek gaat echt een tijd met je mee.

En dan vraag je je af wat een lezer ermee moet, met die gedachten van jou. In het voorwoord vraag ik om geduldige lezers, want het is soms niet makkelijk. Ik schrijf redelijk doorzichtig, maar ik schrijf over subtiele problemen. Zit iemand daar op te wachten?

Je weet alleen dat je het boek hebt geschreven omdat niemand anders het deed en je het gevoel had dat het er van komen moest. Je schrijft toch eigenlijk voor jezelf. En dan kijk je om je heen om te kijken wie nog meer op Zoektocht is naar de verloren God.

Ze zeggen weleens tegen me: waarom publiceer je bij zo'n kleine uitgeverij? Boekscout is (nog) geen grote, dat is waar. Het is een POD uitgever, wat betekent: geen voorraden, geen presentie in boekwinkels en geen grote reclame campagne.
Maar ik ben ook geen literair genie en ik hoef niet zo nodig op TV. Ik schrijf geen bestsellers.

Ik vind dat dit juist het publicatie concept is van de toekomst. Iedereen kan zijn boek op de markt brengen en ik sta dan ook gewoon tussen huisvrouwen en gepensioneerde amateurs die iets van zichzelf kwijt wilden, al is het maar voor veertig geinteresseerde familieleden.

Dat is democratisch vind ik, geen screening, geen censuur vooraf, geen elite die commercieel en literair en theologisch toetst.

Als anarchist kan ik in me die egalitaire benadering heel goed vinden.

Daarom blijf ik bij Boekscout. Ze geven namelijk prachtige boeken uit.

woensdag 3 september 2008

De ziekte van Christus

Volgens Richard Dawkins wordt religie doorgegeven zoals je huidskleur. Het is genetisch. Niet biologisch natuurlijk, maar door middel van 'sociale genen.'
Als dat waar is dan zou ik helemaal niet gelovig zijn geworden. Mijn vader geloofde niet, en mijn moeder geloofde niet. Mijn oma deed een beetje aan 'spiritualiteit' en geloofde in spoken, maar dat is het dan wel.

Of kun je besmet worden van buiten af? Dat is mij overkomen. Ik zag mensen die in Christus geloofden en ik zag hoe ze met de bijbel omgingen en met elkaar en ik maakte mee wat zij meemaakten tijdens de bijeenkomsten op zondag. En toen wilde ik, op mijn veertiende al, net zo zijn zoals zij - nou ja, erbij horen.

Dat hebben mijn vader en moeder nooit zo begrepen, dus genetisch was dat niet. Ook de aanleg niet.

Het eerste wat je dus tegen Dawkins moet zeggen is, dat het geloof niet wordt doorgegeven door je ouders of familie. Het komt je aanwaaien. Er zit iets in de lucht dat stilletjes bij je binnenkomt en je van binnenuit verandert. De Geest van Christus noemen we dat.

En dat, meneer Dawkins, is geen gen, maar een virus.