woensdag 21 januari 2009

Lauw water

"Er kleeft nu bloed aan je handen," zei ze, maar ze lachte om het effect van haar woorden meteen te verzachten.
De aangesprokene lachte niet. Hij zag zelfs bleek in zijn gezicht.
De indringer was die ochtend al vroeg gezien, toen ze net gingen "openen" zoals dat heet. Bij de voorbereidingen voor de dag in de keuken waren ze met zijn tweeën geweest. En toen had de jongen de indringer voor het eerst gezien.
"Hij dook plotseling op," zei hij. " Ik wist niet wat ik zag. Ik heb het nog nooit eerder meegemaakt. Hij keek me aan en dook toen meteen weg, achter de toonbank. Een moment dacht ik zelfs dat ik me vergist had. Hij was snel. Ik schrok me rot, ik wilde alleen maar weghollen maar ik kon geen beweging meer maken. Ik kon zelfs niet roepen."
Het meisje knikte. "Ik zag het. Ik wist wel meteen dat er iets aan de hand was."
Ze stonden bij de achteruitgang bij te komen van de emoties. "Wil je een sigaretje?" Met bevende vingers nam de bleke een sigaret uit het hem aangeboden pakje en stak het aan. Met diepe teugen inhaleerde hij de prikkelende rook, maar moest toen geweldig hoesten.
"Eigenlijk rook ik helemaal niet," zei hij.
"Is goed voor de zenuwen," zei ze.
"Ik heb alleen vroeger ooit…," zijn stem zakte weg.
"Wat? Heb je het al eens eerder meegemaakt?"
"Op de zolder waar we woonden in de Linnaeusstraat heb ik er ooit een gezien. Hij stond naast een grote zak aardappelen die ik toen even in de kamer had gelegd. Ik had niets anders dan mijn tennisracket. Vier klappen waren nodig, maar ik had er later zo'n spijt van. Ik begreep mezelf ook niet. Hij deed niets verkeerds. Ik had hem rustig kunnen laten lopen. Maar het idee dat hij in mijn huis zat, kon ik niet verdragen. Ik heb hem heel stil het huis uit gedragen en in het Oosterpark begraven. Ik wilde er niemand bij halen. "
"Rustig maar," zei het meisje. "Je bent een held hoor. Al sloeg je vandaag wel eerst een paar keer goed mis." Ze moest grinniken.
Hij dacht aan de gebroken glazen die nu overal op de grond lagen, zichtbare sporen van zijn worsteling.
"Heb ik het echt goed gedaan?" zei hij. De tranen kwamen bij hem omhoog.
"Het is ongedierte," zei het meisje. "Voor mij ben je een held. De hele buurt heeft al maanden last van ze. Niemand doet er iets tégen. Wil je soms de politie erbij roepen? Ze komen en gaan naar believen en wij zitten met de ellende. Niet alleen jatten ze wat ze maar willen, maar ze laten ook allemaal rotzooi achter."
Ze keken naar de hoek achter de deur, waar de indringer naakt en bewusteloos tegen de muur aanlag. De rechterkant van zijn snor was verfomfaaid geraakt in de worsteling en zijn grijze ogen waren half gesloten. Hij ademde nog maar oppervlakkig. De vierde klap met de honkbalknuppel had hem slechts geschampt, maar de kracht was groot genoeg geweest om hem te verdoven.
"Iemand moet het nu doen," zei het meisje.
"Wat doen?"
"Verdrinken. Hij moet dood. Die kun je beter niet meer vrijlaten."
"Niet naar mij kijken," zei de jongen. Hij maakte een geschrokken gebaar. "Dat meen je niet."
"Je moet wel je werk afmaken," zei het meisje. "Lauw water, dat is het beste, dan schrikt hij niet wakker."
"Dat kunnen we toch niet maken? En moet ik dat opknappen? Waarom doe jij het niet? "
"Ik ben een meisje," zei ze met een glimlach. "Het is al heel wat dat ik je geholpen heb om hem te vangen. Nou moet jij even de man zijn."
Hij keek haar met open mond aan, maar hij kon haar niets weigeren.
"Lauw water, en dan een minuut eronder houden. Kom op, doe je plicht."
"Bloed aan mijn handen…" stamelde de jongen.
Het meisje gaf hem de versufte muis aan, die de kaasvoorraad had willen plunderen.
"Nu flink zijn," zei ze. "Lauw water, dan lijdt hij wat minder."