vrijdag 16 januari 2009

Kosmische strijd


In zes ademteugen

1
Zomaar tussen de duinen ergens tussen Zandvoort en Scheveningen midden op het strand sta ik als krijger opgesteld ergens tussen twee pieren en tussen de handdoek van mijn grootmoeder en en de ijstent tot de tanden gewapend tégen de opdringende horden als een soldaat uit Wellingtons leger bij Waterloo, als Sharpe met zijn nieuwe verreikende precisie geweer zonder zijn kameraden, en tussen de horden en de naakte weerloze duinen sta ik alleen en ik weet dat vandaag het lot van de wereld wordt beslist door mij en door mij alleen.

2
Ik voel me jong en krachtig als ik het lot van de wereld op mijn schouders voel rusten en zonder angst de pier oploop met zijn schuimende golven die naar mijn voeten springen om mij uit balans te brengen want de horden zijn van de natuur en de natuur doet met ze mee en alles is erop gericht om mij tégen te houden zodat de weg vrij ligt voor de verraderlijke aanval op de duinen met hun golvende pluimen donkergroen gras dat het zand moet vasthouden om de kustlijn te beschermen die de dorpen moet beschermen die voor de landerijen liggen die ik vandaag voor het eerst gezien heb.

3
Daar zie ik ze op de pier tussen de zwarte rotsen die met hun scherpe tanden naar me bijten als ik over ze heen klauter op twee armen en twee benen, mijn emmer en mijn schepje stevig in mijn linkerhand als enige wapen tégen de horden die nu voor me krioelen, de duizenden krabben die zich verstoppen als ik eraan kom nadat ze mij met hun ogen op steeltjes hebben gezien, want zij weten het en ik weet het dat de strijd op leven en dood is en niet zal worden beëindigd tot een van beide partijen zijn laatste adem heeft uitgeasemd.

4
Met mijn schep in de rechterhand val ik aan, pareer ik de aanval van de scharen, weet met een flitsende beweging tot de buikwand van de vijand door te dringen en wip hem krachtig ondersteboven op de rotsen maar de grauwe golven komen hem te hulp en de wrede ogen van de kustlijnvernieler verdwijnen in een volgende spleet tussen de zwarte rotsen met grijze zeepokken gewapend zodat ik met mijn linkervoet vanwege de felle stekende pijn niet kan oprukken over zijn linkerflank.

5
Maar de volgende vijand die onder me ligt ben ik te slim af en als hij door de lucht vliegt heb ik mijn emmer al klaar en meteen spartelt de onverzoenlijke vijand in het kleine water in het gele emmertje en klautert vergeefs tegen de gladde wanden omhoog totdat hij uitgeput in een hoekje gaat liggen wachten op het moment dat ik mijn vinger in het water zal steken maar de vijand heeft mijn intelligentie onderschat want ik kan al lezen en schrijven en heb weet van dingen die zelfs volwassenen niet weten zoals bij voorbeeld dat de Indianen indianen heten omdat Columbus dacht dat hij de westerse zeeroute naar India had ontdekt wat bij nadere beschouwing toch een vergissing bleek te zijn wat bewijst dat niet alle volwassenen echt slim zijn en het beter weten dan ik.

6
Het is alleen jammer dat ik niet vertellen mag dat ik nu de westerse beschaving heb gered zodat mijn oma als ze het emmertje ziet met mijn trofee, mijn krijgsgevangene, het bewijs van mijn heldenmoed, en de wonden van de stekende zeepokken in mijn voeten aanschouwt niet opzwelt van trots en dankbaarheid maar alleen maar weet te zeggen dat het dier onmiddellijk naar de pier moet worden teruggebracht nadat ze eerst een viertal pleisters over mijn voet geplakt heeft en dat ze het voor een slim jongetje van zeven jaar oud maar heel dom vindt dat ik niet begrijp dat het Beest zal doodgaan als ie in een emmertje zit en ik haar niet kan uitleggen dat er soms slachtoffers zullen vallen in de kosmische strijd om het bestaan.

Geen opmerkingen: