II
Autonomie en sociale binding
Het was dan ook vanzelfsprekend bij mijn eerste pogingen om over het statuut van de theologie en de theologische ethiek na te denken, dat ik probeerde ook daar zowel aan de principiele autonomie van de mens, als aan zijn verwikkeld-zijn in de concrete context van de samenleving vast te houden. Dit vasthouden aan het beginsel van de autonomie is kenmerkend voor de stijl van de theologie die we vrijzinnig noemen. Dezelfde dialektiek van vrijheid en “begrenzing” van die vrijheid, of “gehoorzaamheid” speelt daar een rol, alleen nu ook met een verwijzing naar het goddelijke, het absolute, als derde faktor in het geheel.
De vrijzinnige theologie, zo zegt b.v. Van Leeuwen in zijn oratie van 1984, had voorheen over de autonomie van de mens gesproken, maar nu het tij zich tegen de idealistische levensbeschouwing gekeerd had was het noodzakelijk tenminste de “autonomie ín de mens” centraal te stellen, als een element van zijn bestaan “dat onafhankelijk blijft, niet bepaald door de vele determinerende faktoren. Dat element van onbepaaldheid maakt het mogelijk dat de mens de gegevenheden overschrijdt: nieuwe zin ontdekt, nieuwe daden stelt, zich nieuwe werelden droomt.” En dan is er ook ruimte voor een “heteronomie” die vooral aks radicale kritiek van mens en wereld kan optreden. De verwijzing naar die kritische dimensie is de grondslag van de vrijzinnige theologie.
Heteronomie van het geloof
Dat een theologie die wil spreken over een heteronomie (maar dan vooral in termen van kritiek en niet zozeer in termen van gehoorzaamheid) op het beginsel van autonomie gebouwd blijft, is op het eerste gezicht een paradox. Maar de idealistische denkfiguur komt hier dan toch goed van pas. De heteronomie duidt op een “richtinggevend beginsel” die de inhoud van de autonomie bepaalt. Ook de vrijzinnige theologie en ethiek wil Bijbels zijn. Formeel is de mens dus autonoom, inhoudelijk echter heteronoom. De heteronomie, anders gezegd, heft onze autonomie niet op. De mens moet zichzelf bepalen wanneer hij zich door een inhoud laat bepalen die van buiten hem afkomstig is. Het is kwade trouw, wanneer hij die andere inhoud zo begrijpt, dat ze zijn eigen, veronderstelde, reeds uitgeoefende, impliciete vrijheid zou opheffen of loochenen. Het is “te goeder trouw” wanneer deze inhoud inderdaad “richtinggevend” is, en het gezag van de heteronome inhoud door hemzelf erkend moet worden om te kunnen gelden.
Vrijzinnigheid
De vrijzinnige theologie leeft van de herhaalbaarheid van het idealistische argument van de onloochenbaarheid van de menselijke autonomie. Ze leeft van de filosofische gedachte dat zelfs in de erkenning van de gehoorzaamheid, van Christus als laatste gezag, het de mens zelf is die moet instemmen met dat gezag, en dat zonder deze instemming dit gezag machteloos is. Daarmee kan maar moeilijk de huidige wereld bereikt worden. Het idealisme waarin een dergelijke reflectie als bron van fundamenteel inzicht kan gelden, is in onze tijd zonder enig gezag en hoort bij een verleden tijd.
De mens wordt in moderne ontwerpen van de filosofie en de theologie veeleer begrepen als een product van genetische, biologische, sociale of politieke complexen van onbeheersbare en soms ondoorgrondelijke oorzaken. Het gehele complex van veronderstellingen aangaande de menselijke vrijheid, zijn geestelijke en psychische integriteit, zijn oorspronkelijke morele gezindheid, is in de postmoderne draaikolk opgegeven.
Het humanisme dat vanuit deze evidenties heeft willen denken, moest het nu zonder die grondslag doen en had geen andere keuze dan een vorm van moralisme te worden. Wat eerst gegolden had als antropologisch statuut van de mens, werd nu tot desideraat; het antropologische kon alleen worden gered als het tot ideaal van een mogelijke menselijkheid werd verheven. De plaats waar die menselijkheid, waar deze zaak van eerbiedwaardige humanistische tradities overleefde is de sfeer van de mensenrechten en de politieke discussie over de toekomst van onze complexe economische en technologisch wereld en de wereld van de kleine moraal van voetbalvandalisme en wiiteboordencriminaliteit, van de politieke en ethische discussies over euthanasie en de verantwoordeljkheid van overheid tegenover de burgers etc.
De vrijzinnige theologie trekt zich met haar verwijzing naar het “autonome in de mens” op haar laatste bolwerk terug - maar dat toont alleen maar aan dat heel haar beweging is defensief geworden. Ze heeft ingezet op een verbond met het humanisme, dat in de postmoderne tijd niet langer een reële partner is. “De mens zal verdwijnen, zoals tekens gegrift op het zand”. (Foucault)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten