zaterdag 27 februari 2010

GUIDE TO COLD READING TECHNIQUES Pt.1

woensdag 10 februari 2010

De missie van de human-resources-manager

Wat is het thema van dit boek?

Het thema van een boek is het onderwerp PLUS wat de schrijver erover wilde zeggen, kort samengevat en gebaseerd op de tekst.
Soms ligt dit thema aan de oppervlakte van het verhaal, maar soms - zoals vaak bij Amos Oz en Yehoshua - ligt het als realiteit "achter" het verhaal, of lijkt het maar een subthema te zijn.

Het is dus niet hetzelfde als de "kern van het verhaal", of de "boodschap die ik erin zag", of iets van die aard. Als je antwoord zoekt op deze vraag hoort de tekst er dus bij. De tekst heeft altijd het laatste woord!

Het thema is dus ook niet, wat de uitgever op de achterflap heeft gezet: "het groeiende gebrek aan menselijke saamhorigheid in de samenleving." Dat is wel pakkend voor Nederlandse lezers die aan de verwijzingen naar Israel geen boodschap hebben, en het drukt wel de inhoud van het eerste deel uit. Maar het negeert wat er in de twee andere delen van deze "passie" eigenlijk gebeurt.

Ook het eind van de flaptekst: "de verbeten stellingname" van de hoofdpersoon, onthult niet echt wat Yehoshua met dit boek wilde zeggen. Flapteksten willen graag aansluiting zoeken bij de algemene verwachting van lezers maar zijn daarom nog niet geschikt om vast te stellen wat het thema is.

Een aantal zaken rondom het thema zijn natuurlijk ook uit het verhaal als geheel te begrijpen. Zoals dat in de achterflap-tekst ook gedaan is. Ik noteerde van jullie:

- vervreemding tussen mensen
- Harteloosheid van bedrijven, mensen worden naamloos en nummers
- Je moet beslissingen nemen in je leven
- Hoe kom je van je schuld af (in verband met de fabriekseigenaar/oude man.)

Als we naar de tekst zelf kijken, komt er toch iets anders tevoorschijn. Hoe geeft Yehoshua zelf het thema aan?
Eén van de mogelijkheden is, te kijken naar het begin en het einde van het verhaal. Het begint met een verwijzing naar de ontmoeting met de moeder van Julia Agajev, en die ontmoeting staat bijna aan het eind opgetekend (p. 248). Die ontmoeting met de oude vrouw is een sleutelgebeurtenis. Daarna vraagt de manager zich af of hij geen fout heeft gemaakt (p. 251) en dan eindigt het boek met het telefoongesprek met de fabriekseigenaar waaruit blijkt dat de manager het lijk van Julia wil meenemen naar Jeruzalem om haar daar te begraven. Termen als "het sleetse Jeruzalem", dat zijn "glans aan betekenis" moet terugvinden werken als een aanwijzing voor het doel van het boek.
Het thema kun je dan ook zo omschrijven:

- Hoe krijgt Jeruzalem zijn oude glans en betekenis weer terug?
- Wanneer we het weer leren zien als een symbool van hoop en leven, en niet alleen als "onze" plek waar we bedreigd worden door alle niet-joden.

Dat Julia bij Jeruzalem hoort omdat ze er zelf wilde wonen (wat ze met de dood bekopen moest) wordt dan omgevormd tot een teken van hoop. Ook mooi geformuleerd: er is iets in Jeruzalem dat háár toebehoorde. En de deportatie van het lijk van Jeruzalem naar Siberië is een voorbeeld van de oude Zionistische denkwijze: Jeruzalem is alleen voor joden. Een Israëli kan alleen maar een jood zijn. (Terwijl er vele moslims in Israel wonen en velen uit Rusland die op een andere manier bij Israel horen.)
Kortom: Jeruzalem is de plaats waar iedereen moet kunnen wonen en wie er woont (en leeft en sterft) is waarlijk Israëli. M.a.w. een jood in New York mag zich nog zo verbonden voelen met Israel, maar hij is in geen enkele zin een Israëli, een uitspraak waar Yehoshua nogal veel negatieve reacties mee opriep.

Meer over dit boek is te vinden op:
http://www.robbertveen.com/joodse-literastuur.php

zaterdag 30 januari 2010

Karin studeert weer.

Karin studeert weer.
Ik vind dat een topidee want om te beginnen is studeren een prettige bezigheid die je zolang mogelijk moet zien te rekken want iets leukers dan kennis en inzicht verwerven bestaat er gewoon niet. Leren is leven, zeg ik dan ook altijd. En bovendien komt er dan een soort evenwicht in je leven, want alleen werken is niet goed.
Belt ze op, gisteren, met een vraag voor mammie. Mammie Noëlle was echter bedrijvig aan de telefoon en of ze even kon wachten.
“Ik kan het ook aan jou vragen”, zei ze.
Dat is lief, want officieel ben ik niks van haar en toch mag ik meepraten.
“Ik heb hier een paar vragen over de manier waarop andere mensen tegen mij aankijken. Die kun je vast wel even voor me beantwoorden.”
Dat hing er natuurlijk van af. Als het gaat om kennis die je in dertig jaar moet verzamelen, van je kind of echtgenoot of buurvrouw, door veel met elkaar mee te maken en eindeloze gesprekken te voeren dan zit ik verkeerd. Ik ken Karin nog maar 5 jaar, zie haar zo af en toe, en we hebben weleens gesprekjes maar het is natuurlijk niet te vergelijken met de kennis die je hebt van je eigen vlees en bloed. Ik ben het soort “oom” dat je vroeger in Amsterdam meemaakte, de vriend van de familie die vertrouwd raakt met de kinderen in het gezin en dan als eretitel met “ome Rob” zou worden aangeduid.
“Ome Rob zal kijken wat hij voor je kan doen,” grapte ik op zijn Amsterdams.
“Wel serieus blijven, ja?” hoorde ik meteen. Je hoort meteen dat zij uit Huizen komt, waar het leven met grotere ernst wordt geconsumeerd.
Ik verschoof mijn stemming van “lollig” naar “zakelijk” en zei: “Uiteraard, kom op maar met die vragen.” Want daar zit ik niet mee. Je kunt me krijgen zoals je wilt. Even dan.
“Vraag 1, wat is mijn beste eigenschap?”
Dat is een valkuil. Er zijn drie mogelijkheden met een valkuil: men weet die te vermijden, men valt erin, of hij blijkt ondiep te zijn. Als de betrokkene het antwoord ook al denkt te weten, moet jouw antwoord wel kloppen, anders denkt ze nog dat je haar (a ) in de maling neemt of (b ) niet goed genoeg kent. Ik was tot ernst aangespoord zodat ik besloot om er met vol gewicht in te gaan.
Ik gaf haar dus een eerlijk antwoord. En wat ik zei, dat kan ik u niet vertellen in dit blogje, want dat gaat u niet aan, zeker niet als u Karin niet kent. Trouwens als u haar wel kent, dan weet u het antwoord al. Want er is één eigenschap die er werkelijk uitspringt en iedereen ook onmiddellijk voor haar inneemt. Dat hebben sommige mensen: net die éne karaktertrek die je bij blijft en als er iets raars gebeurt dan denk je daaraan en dan is het toch oké. Het is dat ik hier niet over kan uitweiden, want anders zou er nog veel meer gezegd kunnen worden.
“Kijk, daar heb ik wat aan,” was het antwoord. “Dat kan ik opschrijven.”
Het was even stil terwijl ik tevreden om me heen keek. Ik hoorde de stem van Noelle in de keuken. Telefoon, tijdens het eitje bakken. Die had de hele dag al niet stil gestaan. Elke keer was ze naar beneden gekomen met een pagina vol notities over prijzen, leveringsafspraken, technische aanwijzingen voor transport of verpakking. Of ik het nog even wil doorrekenen.
Eigenlijk wordt er de hele dag gewerkt in een Bedrijf. Het privé-leven moet tussen de bedrijven door en dat laatste bedoel ik letterlijk. Ik heb altijd gedacht dat de Ondernemer ’s morgens vroeg om negen uur begint, om 12.30 een koffiepauze neemt met een broodje kaas en dan fluitend om vijf uur weer naar huis fietst. Als dan de deur in het slot is gevallen is het Klaar (K ) en bovendien is er geen telefoon meer thuis waarop klanten en leveranciers de Ondernemer weten te bereiken. Die zit dan bij zijn gezin en Rust Uit (RU=0,4 Fte) na een dag Vol Werk (VW=0,5 Fte). Voor Slapen (S ) blijft dan slechts 0,1 Fte over want enige bezetenheid (BH) mogen we de ondernemer niet ontzeggen natuurlijk.
Het lijkt vanzelfsprekend dat de formule voor een geslaagd leven dan moet luiden: VW plus RU plus BH plus S is niet groter dan 1,0 Fte (=K). Ik noem dat persoonlijk de Constante van Veen, maar het experimentele bewijs moet ik toegeven is nog niet geleverd. Niet bij mij thuis tenminste. Het VW ligt hier ongeveer bij 2,7 Fte – het zogenaamde “Meerdere Levens Tegelijk” model - en RU kon hier de laatste maanden niet worden gemeten.
“Vraag twee… Waar zou ik meer aan moeten werken?”
Het antwoord kwam spontaan. “Dat je meer rust neemt en je niet over de kop werkt.”
“Nee, even serieus.”
“Ik ben serieus. Je moet in het leven niet te hard werken, en ook niet te hard studeren. Voor je het weet is het voorbij en dan heb je niet voldoende genoten van al het moois wat het leven te bieden heeft.”
“Zit je me nu in de maling te nemen?”
“Lieverd, ik zou niet durven. Je stelt een serieuze vraag en je krijgt een serieus antwoord.”
En toen klonk ze net als haar moeder: “Nou, ik zal het noteren, maar ik vind het helemaal niks. Een mens moet gewoon zijn werk doen en niet zeuren.”
“Maar, alleen maar werken is toch niet goed? Dat is een hele slechte eigenschap!”
“En wat vindt Mammie daarvan?”
Daarom weet ik nu, dat ik de Constante van Veen dringend moet gaan bijwerken. Ik ga er ieder geval in verwerken dat Bedrijvigheid erfelijk is (BE ). Van moeder op dochter (MD ).
Toen kwam al weer de volgende vraag, terwijl uit de keuken nog wat gelach klonk. Sommige Bedrijven zijn namelijk gezellig. Vooral die uit Brabant.
De hele lijst hebben we afgewerkt. Tot de laatste vraag kwam en toen was Mammie Noëlle al weer even terug van het DPW telefoongesprek dat ze met een drukker, verzender, vertegenwoordiger uit de hel – zie vorige blog – of ander Bedrijf had moeten voeren.
Tevreden gaf ik de telefoon aan haar over.
“Het is Karin,” zei ik. “Ze wil weten wat haar slechtste eigenschap is.”
Net op tijd.

Leven uit het boekje

Zal ik je eens een verhaal vertellen dat echt gebeurd is? Helemaal echt, honderd procent authentiek waarheidsgetrouw? Journalistiek solid gold?
Het gebeurde tien jaar geleden in een stad niet ver hier vandaan, maar ik zal die stad niet noemen. Ook de naam van de man niet, om hem te sparen en zijn ongelukkige familie.
Die man kende veel haast in zijn leven, en had het altijd druk. nergens had hij tijd voor, omdat er zoveel werk voor hem te doen was op het kantoor. Daarom werkte hij altijd maar over of nam werk mee naar huis. Als de baas tegen hem zei, met een knipoog, dat een rapport "gisteren af moest zijn" begon hij zo hard te werken dat hij alle tijd vergat en tot de volgende morgen doorwerkte. En zodra hij wakker werd, nog diep in de nacht, holde hij door het huis om zich aan te kleden en snel voor de spits uit op kantoor te komen.
Daarom had hij ook vreemde gewoonten ontwikkeld. Elke avond legde hij zijn sokken, onderbroek en nette pak helemaal klaar, zodat hij de volgende dag meteen na het douchen in zijn kleding kon schieten om ver voor alle anderen op kantoor te zijn. Tenminste, dat was zijn bedoeling
Het lukte nooit, en meestal kwam hij juist te laat op kantoor, want als hij door de wekker werd opgeschrikt uit zijn droomloze slaap, dan was hij vergeten waar hij alles had neergelegd zodat hij veel tijd kwijtraakte met zoeken naar zijn kleren, zijn autosleutels en soms zelfs waar hij de auto geparkeerd had. Er waren zelfs dagen dat hij het adres niet meer wist van het kantoor waar hij werkte, zo snel en haastig was hij geworden. En dan moest hij weer langer doorwerken om in te halen wat hij verzuimd had.
Voor iets anders dan werken had hij zodoende helemaal geen tijd. Bovendien begon hij door zijn haast steeds vaker fouten te maken wat hem weer uren extra werk opleverde, en soms wist zich niet te herinneren waar hij mee bezig was.
Dat leven maakte hem niet gelukkig en ook zijn familieleden leden eronder. Het werd nog erger omdat de man zich steeds vaker begon te vergissen. Dan werd hij wakker en ontdekte dat hij twee verschillende kleuren sokken bij elkaar had gelegd, of dat zijn schoenen al vastgeknoopt waren omdat hij dacht: "als ik de veters vast knoop dan hoef ik dat morgen niet te doen."
Uiteindelijk nam hij een klein beetje tijd uit zijn drukke schema en ging naar een bevriende psycholoog, en die zei tegen hem, dat hij de moeite moest nemen om alles op te schrijven. Waar zijn sokken lagen, waar zijn schoenen stonden, waar hij zijn pak had neergelegd. Zodra hij 's morgen opstond hoefde hij alleen maar zijn notities te lezen en dan wist hij waar alles was.
De eerste de beste avond nam hij zijn notitieblokje - zo'n zwart leren schrijversboekje - en hij begon alles op te schrijven. Een paar zwarte sokken, op de stoel naast het bed, één grijzen broek, op de andere stoel, en zo voort. Alles schreef hij op, elk detail, waar alles lag wat hij nodig had, hij wilde vooral niets missen, niets vergeten, want hij wilde zo snel hij maar kon de volgende dag weer aan het werk zijn.
De volgende dag stond hij op, pakte zijn zwarte notitieblokje en begon de lijst door te nemen.
"Eén paar grijze sokken op de linkerstoel - check. Een grijzen broek op de rechterstoel - check. Autosleutels in een aardewerken potje op het nachtkastje links - check. Ikzelf in bed met mijn hoofd op het kussen aan de rechterkant - "
Hij schrok. Hij keek naar de rechterkant van het bed, maar hij kon zichzelf niet zien liggen. Waar kon hij dan gebleven zijn? Hij had toch alles nauwkeurig opgeschreven de avond daarvoor? Hoe kon hij zich vergissen in zoiets belangrijks? Hij keek onder het bed, want misschien was hij daar in de nacht onder gekropen, hij keek in de kledingkast of hij misschien bij het uitkiezen van zijn pak was blijven hangen. Nergens was hij meer te vinden.
Hij ging zitten, zomaar op de grond. Hij dacht even na. Gisteren was hij er nog, tenminste dat dacht hij, want heel zeker wist hij het niet meer. Hij keek weer eens naar zijn aantekeningen. Er stond toch echt dat hij er gisteren nog was, hier in het bed.

De klok in de gang beneden sloeg 9 uur. Ik ben te laat op mijn werk, dacht hij. Maar hoe kon hij zonder zichzelf op kantoor aankomen? Hij moest zichzelf eerst vinden.
Toen kreeg hij een idee. Hij pakte zijn notitieblokje en keek naar de aantekening die hij gemaakt had. En voor het eerst in lange tijd flitste er een idee door hem heen, zomaar een idee. Geen idee waar je een rapport over kon schrijven, of een journalistiek stukje. Zo'n braaf en goed en verstandig idee was het helemaal niet. Het was een oud idee, dat jaren in de achterkamer van zijn hersenen was opgesloten en nu ineens naar buiten kon komen.
Hij pakte zijn pen en zette een kras door de woorden: "Ikzelf op de rechterkant van het bed."
Nu ben ik even helemaal weg, dacht hij, en glimlachte tevreden.
Daarna schreef hij op een nieuwe lege pagina:
"Ikzelf zit op de grond van de slaapkamer maar ik heb vandaag vrij en daarom ga ik ontspannen beneden ontbijten."
Hij keek naar het boekje. En hij wist dat het waar moest zijn, want alles wat hij in dat boekje opschreef moest wel waar zijn, want anders had hij geen houvast meer.
Toen schreef hij er nog iets bij, iets liefs over zijn vrouw en kinderen misschien, of iets onaardigs over zijn baas, dat zullen we nooit weten. Misschien was het wel een verhaal. Niemand weet het. Want dat boekje heeft hij nooit aan andere mensen laten lezen.
Dit verhaal wel.

Over Knobbelneus en Sin Sin

Vanavond heb ik het manuscript van Jephta's Dochter naar mijn moeder van 88 gebracht. Die gaat het lezen, met zwaar reumatische handen en overdag, want 's avonds ziet ze geen steek meer. Ontroerend is dat.

En vervolgens zal ze, ontroerd of niet, me 2,5 uur lang gaan vertellen wat er allemaal niet aan deugt. Ze is zelf in haar jeugd (kinder-)toneelschrijfster en dichteres geweest, en kon prachtig Duitse gedichten voordragen en zong liederen van Schubert tot dat ze koos voor het vak van actrice, en dat duurde totdat mijn oudere broer ter wereld kwam die haar tot huisvrouw/moeder maakte. (Zijn schuld, haha, maar ja, zonder hem was ik er ook nooit gekomen.) Mijn zus en ik speelden op de lagere school in haar toneelstukken dus hou ik wel van drama en theater.

Ik was voortreffelijk als de Tovenaar Sin Sin in Kareltje bij de Turken. Ik zat op last van de Sultan achter Kareltje aan en zong daarbij een lied, zo vals, dat de pianist er spontaan tranen van in de ogen kreeg. -

Nee hoor, dat jok ik, ik was behoorlijk goed in zingen, vóór een slordige 30 sigaretten per dag mijn timbre verlaagden en mijn longinhoud drastisch reduceerden. Toen kon ik nog zingen:

Ik ben des Sultans tovenaar
en sta voor al zijn wensen klaar
ik volg het schijnsel van mijn ster
die knapen komen dan niet ver
Ik haal ze in en breng ze vlug
Gevangen naar het paleis terug.


Na de komst van mijn broer bedacht ze alleen nog verhaaltjes voor ons. Reus Knobbelneus en de Koning en de Stippenballon. En nog meer... Daar komt het natuurlijk van, al heb ik het een halve eeuw weten uit te stellen.

Maar je kunt je genen maar beter hun gang laten gaan.