Het is een goed Vrijzinnig voorschrift dat een mens, zelfs die bijzondere mens die zich "gelovig" noemt, ook twijfelt. Niet alleen twijfelen mag - want alles mag - maar ook twijfelen moet. Zekerheid op geloofsgebied wordt veel minder acceptabel geacht dan onzekerheid. Maar omgekeerd, zekerheid op gebieden buiten het geloof in strikte, traditionele zin - geloof in engelen, aura's, wonderbare genezingen, magnetisme - wordt wel weer geaccepteerd. En zelfs bevorderd door cursussen mantra's zingen en mandala's tekenen.
Ik denk dat dat komt, omdat we toch met zijn allen in meerdere of mindere mate materialist zijn. Wie over aura's spreekt, pretendeert in ieder geval iets reëels aan de orde te stellen dat met de vereiste kennis ook in de ervaring kan worden gevonden. Het is in die zin wetenschappelijk naar zijn vorm. En dat mag dan weer tot zekerheid leiden. Zolang je maar niet beweert dat iedereen het behoort te begrijpen en weten moet. Want dat is dan weer het dogmatische wat uiteraard streng verboden is.
Over de aard van die twijfel wordt doorgaans ook niet scherp nagedacht. "Twijfel" behoort daarmee tot emotionele kernwoorden zoals "gelovig" zijn of "een gevoel hebben" die na de uitspraak ook geen discussie toelaten. Wie in het geloofsgesprek erop zou aandringen dat iemand definieert wat hij bedoelt, wordt als spelbreker gezien. Men mag alleen uit eigen ervaring illustreren, ook wanneer dat juist tot diepere vragen zou leiden.
Ook hier moet ik de neiging onderdrukken om de gedachte - die zijn eigen helderheid heeft - aan te vullen met een beeld. Bij voorbeeld… Alsof wat ik bedoel beter zou worden gezegd wanneer ik het ontleen aan de ervaring, terwijl de ervaring juist kritisch beproefd dient te worden vanuit mijn gedachte. Wie een voorbeeld geven moet, ontkracht de kritische gedachte die zich juist van de ervaring tracht te emanciperen.
Twijfel kán een symptoom zijn van ongeloof. Er is moed nodig om van een onrustgevoel over de gedachten die men geacht wordt te hebben, te zeggen dat ze geen rol meer spelen. Dit is het moment waarop het woord "eigenlijk" een streep trekt door mijn identiteit. Ik ga naar de kerk, maar "eigenlijk" geloof ik niet in God. Dat "eigenlijk" zegt, dat ik er niet bij hoor, en toch weer wel, omdat iedereen met die twijfel kan zitten en mijn twijfels recht hebben op erkenning zolang ze niet uitmonden in obstinate ontkenningen. Het zegt ook, - en dat wordt niet gezien - dat mijn twijfels een symptoom zijn van een ongeloof, dat ik tracht te verdringen. Ik doe net alsof ik niet weet dat ik niet geloof. Niet-weten dat je niet gelooft kan zo de plaats innemen van geloof. Het verdrongen trauma van het verloren geloof komt terug in de vorm van de twijfel, terwijl ik voor het overige probeer te leven alsof ik wel geloofde. Zo kun je bij de dood van een geliefde net doen alsof zij er nog is. Twijfel als symptoom.
Een fetisj is eigenlijk het omgekeerde van het symptoom. Ik accepteer de dood van de geliefde volkomen, maar ik heb iets om me aan vast te houden zodat ik het verlies kan accepteren. Het kleine altaar van foto's en kaarsen voor de overledene kan een houvast bieden zonder me illusies te geven.
Is twijfel een fetisj? Functioneert het psychologisch zo? Ik denk het niet. Ik ga naar de kerk om de volledige impact van het verlies van mijn geloof ongedaan te kunnen maken. Al is het maar tijdelijk. Ik spreek rationeel over mijn geloof en wat ik niet meer geloof. Ik oefen mijn recht uit om te twijfelen. Wie daaruit de consequentie zou moeten trekken dat ook de kerk geen functie meer vervult, stuit op een laatste grens. Die kerk is juist nodig om te kunnen verwerken dat ik dat geloof heb verloren. Zo lijkt het dat niet de twijfel, maar de kerkgang een fetisj is, en de twijfel zelf het symptoom van mijn ongeloof. Dat verklaart de kalmte waarmee een geloofscrisis wordt doorleefd. Wie een fetisj heeft, is nuchter en praktisch.
Daaruit valt in ieder geval af te leiden dat statistieken over kerkbezoek ons maar weinig vertellen over het geloof van mensen. Wie vanaf de kansel naar een volle kerk staart, kan zich soms niet aan de vraag onttrekken of iedereen daar voor je werkelijk gelooft. Nog afgezien van je eigen ongeloof, dat je even overviel vlak voor je de kerk binnenstapte. In de kerkgang overleeft het geloof op magische wijze zijn eigen dood. De twijfel herinnert ons eraan dat het geloof is gestorven. Als de twijfel volgroeid raakt of als de kerkgang geen troost meer biedt, stort het systeem in elkaar. Dan moeten we de betekenis van symptoom en fetisj onder ogen gaan zien en rationeel worden over waar we eigenlijk staan.
Het atheïsme dat daaruit voortvloeit gaat veel verder dan de modieuze twijfel en is moediger dan de vage illusies van gelovigheid zonder inhoud. En misschien is het dat harde atheïsme dat ons open maakt voor wat het evangelie ons te zeggen heeft. Wie gelovigheid zoekt, meent al genoeg te hebben aan zijn vrome gevoelens.
Het betekent in ieder geval dat wat we tegen elkaar zeggen te geloven, alleen de oppervlakte van ons bewustzijn raakt. We moeten misschien eerlijker tegen elkaar worden en toegeven dat we meer waarde hechten aan het fetisj van de kerk dan aan de realiteit van het Bijbelse geloof die verloren ging. Van de thema's van het Credo van Nicea blijft dan alleen nog het vierde over:
Ik geloof in de kerk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten