woensdag 13 januari 2010

Cornelius - kort verhaal

Cornelius

I

Omdat de diagnose was gesteld dat Cornelius niet zonder toezicht kon blijven, en zowel mijn vader als zijn vrouw elke dag hun werk hadden, vond de hulpverlening voor hem een plek. Het was niet ver van Groningen vandaan, een tehuis voor mensen met een psychische stoornis of lichte verstandelijke handicap. Mentale retardatie heette het toen inmiddels,
We brachten hem daar samen naar toe, mijn vader en ik.
Na de kennismaking met de arts die verantwoordelijk was voor de woongroep waarin Cornelius geplaatst zou worden, stapten we met zijn drieën de woonkamer binnen.
Vijf mensen uit Cornelius' groep zaten daar aan de tafel. Het was theetijd.
Een van de bewoonsters was een jonge donkerharige vrouw met Downs Syndroom. Ze was redelijk corpulent, had een forse bruingerande bril op en kwam net een hoofd boven het middel van Cornelius uit. Met zijn 1 meter 90 was hij de reus in dit groepje, een stuk groter ook dan de arts die net de 1 meter 70 haalde. Het meisje babbelde meteen vrolijk op Cornelius in, nam hem bij de hand en wilde hem blijkbaar het tehuis laten zien. Ze had zijn linkerhand vastgegrepen en leunde met haar gewicht aan die hand, probeerde het koppige verzet van Cornelius te breken. Ze kan er geen idee van hebben gehad, dat haar nieuwe speelkameraadje helemaal niet in de stemming was.
Cornelius liet zich een stuk meetrekken, maar bleef onwillig.
"Dora! Nee, dat doen we nu nog niet. Laat hem even bijkomen, wil je?" zei de begeleider.
Cornelius keek naar de vrouw alsof hij was aangerand en toen met een verwijtende blik naar ons.
Of we op de hoogte wilden blijven? Met wie van ons het eerste contact zou worden gelegd en met wie in plaats daarvan? Mijn vader zou als eerste alles te horen krijgen, en bij geen gehoor zouden ze mij bellen.
Toen we terugreden was mijn vader opgelucht, maar ook boos. Op zichzelf denk ik.
"Het is geen plek voor hem," zei hij.
"Misschien past hij zich nog wel aan. Hij zal wel moeten."
"Ja, misschien," zei mijn vader. Maar daar geloofde hij niet in en hij kreeg gelijk.
De eerste berichten die binnenkwamen waren niet gunstig. Cornelius had zijn elektrisch orgeltje meegekregen. Daar kon hij dan op spelen met een koptelefoon op. Maar net als in Lelystad maakte hij een enorm lawaai op de toetsen, zelfs zonder dat de muziek te horen was. En af en toe schalde zijn stem door de nachtelijke rust: "Dames en heren: Cornelius Termijtelen!" De koptelefoons hadden bovendien geen lang leven. Hij zetten ze niet van zijn hoofd, maar trok aan een kant, zelfs wanneer de draden aan zijn oren of nek vast zaten. Vaak brak de draad dan.
Toen de derde koptelefoon kapot ging, was de leiding het zat. Hij mocht in zijn eigen kamer spelen zonder koptelefoon op, met de deuren dicht, maar alleen overdag.
Daar nam Cornelius echter geen genoegen mee. Hij was gewend zowel overdag als 's nachts te spelen wanneer hij maar wilde. Zo was het gegaan in de jaren dat hij bij zijn vader gewoond had. Hij liet zich door een verpleger niet vertellen dat dat moest ophouden. Voor het argument dat hij 's nachts mensen wakker maakte door zijn luid geschreeuw, was hij niet gevoelig. Hij had niet geleerd rekening te houden met anderen, althans niet uit zichzelf. Het was hem steeds door zijn moeder opgelegd. Thuis, in Amsterdam-Noord, was hij al snel in een tuinkamer gaan wonen, ver van de bewoonde wereld, zo leek het. Daar kon hij doen wat hij wilde. Hij was het gelukkigst op zijn orgel, maar als hij daar niet aan toekwam dan zat hij graag met een viltstift of een potloodje tekens op papier te zetten. Uiteindelijk gaven wij hem grote rollen behang waar hij zich uren lang op kon uitleven.
Maar hier moest hij zich onderwerpen aan vreemd regiem dat niet aangepast was aan zijn bijzondere behoeften en verlangens. Wanneer hij geen papier kreeg, schreef hij met een viltstift op de muren of op de grond. Dan kregen mijn vader en ik weer een bezorgd telefoontje. Of wij hem wilden zeggen dat zoiets echt niet kon. Ende volgende keer brachten wij dan maar weer een paar rollen behang mee.
"Moet je horen, hè, het is zoals het is. Die dingen zijn niet sterk. Ik kan ook zonder. Maar ik kan niet zonder papier."
"Cornelius, je kunt nu niet op je orgel spelen. We gaan nu eerst even samen thee drinken, en dan mag je weer een uurtje tot aan het avondeten."
"Ja, dat zeg jij."
"Nee, Cornelius, dat doen we hier zo. Jij hoort er toch ook bij? We doen hier dingen samen."
"Dames en heren, Cornelius Hazes!"
"Ja ja, dat optreden van jou dat komt straks wel. Maar ook andere grote artiesten hebben hun pauzes."
En dat had hij niet moeten zeggen. Cornelius wist precies wanneer hij werd voorgelogen. "Grote artiest" was een fantasie die hij speelde, maar hij wist zelf het verschil tussen droom en realiteit. Dat had de man niet begrepen. En dat maakte het voor Cornelius, koppig als hij was, onmogelijk om hem nog te vertrouwen.
"Jij bent mijn gabber niet," zei hij.
Ze pakten hem zonder veel overleg zijn orgel en zijn viltstiften af en vroegen ons om die dingen weer mee te nemen. Mijn vader protesteerde. Zonder het orgel of zijn viltstiften zou Cornelius het tehuis niet overleven, het betekende alles voor hem. Maar de leiding was vastbesloten, Met het orgel zou de rest niet overleven, zeiden ze. Cornelius moest zich leren aanpassen, zeiden ze. Ze konden toch niet toelaten dat hij de muren bekladde? We hadden geen keuze. Mijn vader haalde het orgel op en probeerde Cornelius met het verlies te troosten. Het zou wel weer goed komen. Hij zou het later wel weer terugkrijgen, zei hij.
Maar Cornelius rebelleerde. Liep weg. Midden in de winter, zonder jas en sjaal, want er was nu niemand om hem aan te kleden voor zijn ommetje. Die ommetjes waren hier trouwens verboden. Men ging alleen als groep nog wandelen en daar had Cornelius een enorme hekel aan. Hij wilde niet samen gezien worden met die "stumpers" en bovendien wilde hij niet dat andere mensen bepaalden hoe hij liep en in welk tempo.
De winterdag dat hij wegliep, om een uur 's nachts, vroor het drie graden. Het duurde twee uur voor ze merkten dat hij weg was en nog eens en uur voor ze hem hadden teruggevonden. In die tijd was hij behoorlijk onderkoeld geraakt en eenmaal terug in het tehuis was hij te verzwakt om nog te staan of te lopen. De arts kwam de volgende morgen, constateerde een longontsteking en schreef antibiotica voor.
Toen wij bij hem kwamen diezelfde week, was hij asgrauw in zijn gezicht en lag nog alleen in zijn bed. Hij keek nors voor zich uit en wilde niet praten.
"Wat zat je nou te denken man, dat je zomaar de kou in gaat?"
"Ja, hé, ben jij er bij geweest soms?"
"Nee, daarom vraag ik het jou. Wat was je van plan? Wilde je naar huis komen lopen?"
"Je had me ook kunnen ophalen," zei Cornelius. Mijn vader had blijkbaar goed geraden wat er door zijn hoofd was gegaan.
"Ik zal je ook ophalen, Cornelius. Met Kerst kom je een paar dagen bij ons. Maar niet nu."
"Waarom niet nu?"
"Omdat je nu hier woont, Cornelius en niet bij ons."
"Grmf."
Als hij het had kúnnen zeggen had hij op dit moment ongetwijfeld gezegd: "Ik woon hier niet, ik ben hier opgeborgen. Ik heb detentie gekregen. Ik word gestraft omdat ik niet normaal genoeg kan zijn. Dat komt alleen omdat jij het niet aan kunt. Dat is niet mijn wens. Dat is jouw wens. Omdat je vindt dat ik je dwars zit, omdat je vrouw me niet wilt, omdat je last van me hebt. Maar ik zit hier tussen vreemden weg te kwijnen, als je dat maar weet."
Maar het enige dat er uit kwam was natuurlijk die norse blik, dat wegdraaien van zijn hoofd naar de muur, en die ene klank, als van een wil dier dat gelaten maar met woede zijn lot onder ogen ziet: "Grmf."
Het werd nog erger toen Dora binnenkwam, één en al zorg om arme Cornelius. Cornelius wilde duidelijk niets van haar weten. Of misschien was het wel een vreemde jaloezie: want de mensen met Downs syndroom waren in veel opzichten socialer dan hij. In staat tot grapjes en vriendschappen, in staat ook allerlei abstracte zaken te verstaan.

II
De arts maakte zich zorgen om Cornelius en zijn acute longontsteking, vertelde hij ons. Of wij iets konden doen? Nee, niet, maar hij zou ons op de hoogte houden.
Aan het eind van die week kreeg ik te horen dat Corneliuss toestand verslechterde. Mijn vader was er niet die avond, die trad ergens op voor een zaal vol bejaarden. Ik ging dus maar alleen naar Cornelius toe, op en ijzige winteravond, net in de week vóór Kerst.
Cornelius lag met piepende adem op zijn bed. Zijn gezicht was uitgeteerd en zijn ogen hadden zich ergens achterin zijn hoofd terug getrokken. Er zaten donkere kringen onder en vanwege zijn slecht passende gebit kwijlde hij een beetje.
"Hij heeft de hele avond gehoest," zei de verpleger. Hoesten was redelijk normaal in onze familie, want de meesten van ons rookten stevig. Cornelius was daar ooit mee begonnen, en was toen op pruimtabak overgestapt. Een vieze gewoonte die een spoor van bruine vlekken op het tapijt had veroorzaakt. Toen hem eenmaal door iemand verteld was, vermoedelijk door zijn huisarts, dat het schadelijk was, hield hij er meteen mee op.
"He Cornelius, hoe gaat het?" zei Dora en ging op het bed zitten, bovenop zijn linkerbeen. "Niet doen!" riep de verpleger en Dora sprong weer snel van het bed af. Cornelius leek niets gemerkt te hebben.
Hij was blij me te zien, zei hij, zodra Dora en de verpleger ons alleen hadden gelaten. Hij probeerde een envelop te pakken die naast zijn bed op het nachtkastje lag. Hij was te verzwakt om hem goed beet te pakken en ik moest hem van de grond oprapen.
"Maak maar open," zei hij.
Er zat een foto in de envelop van Cornelius en mij, toen ik een jaar of vier was.
"Hé, hoe kom je daaraan" vroeg ik verrast.
"Van Oma, ja, van Jannie. Ik wil dat je die meeneemt. Daar staan wij samen op, hè?"
"Maar die is van jou, Cornelius, dat moet je niet zomaar weggeven."
Ik keek intussen naar de foto. Het laatste normale moment met Cornelius dat ik me kon herinneren, voordat het ook mij duidelijk werd dat er iets vreemds aan hem was. Voordat mijn moeder zei dat er waarschijnlijk niets aan de hand was, maar dat we hem nooit helemaal moesten vertrouwen. Zeker niet als hij iets deed of vroeg wat we niet gewend waren.
"Ja, daar staan wij."
"Dat ben jij hè?"
"Ja, dat ben ik. God, ik ben vier jaar oud denk ik."
"Èh, ja."
"Weet je dat nog?"
"Natuurlijk weet ik dat nog. Hé, hé, jij bent mijn gabber hè?"
"Ja Cornelius, ik ben je gabber."
Ik keek door de kamer heen. Een bed, nachtkastje, stoel en een klein tafeltje. Aan de muur ook nog een schrijftafel, maar dan zo een als ze in hotels hebben, niet groter dan een schooltafeltje.
"Hoe kom je aan deze foto?"
"Eh, van Jannie," zei hij.
"Het is een mooie foto, Cornelius. Dat waren gezellige tijden, hè?"
"Ja," zei hij.
"Is alles goed met Jannie?" zei hij.
"Ja, Jannie is oké," zei ik. Het was een vergissing, denk ik achteraf, dat ze Cornelius thuis hadden gelaten toen Oma werd begraven. Hij had geen normaal afscheid kunnen nemen en dacht nu regelmatig dat ze nog in het ziekenhuis lag.
"Wanneer komt ze thuis, weet je dat?"
"Nee, dat weet ik niet Cornelius. Maar eerst moet jij maar eens beter worden."
."Ik word niet beter," zei hij.
"Natuurlijk wel. De dokter is toch geweest? Je hebt toch van die mooie pilletjes? Daar word jij beter van, hoor."
"Het was mooi hè? Het feest."
"Ja, gezellig hè?"zei ik, terwijl ik koortsachtig nadacht welk feest hij kon bedoelen.
"Je bedoelt toen met jouw verjaardag? Met je drumstel?"
"Ja, dat bedoel ik," zei hij, kennelijk opgelucht dat hij dat niet nader hoefde uit te leggen.
"Maar, waar is het drumstel?"
"Dat is later verkocht, geloof ik. Toen jullie huis te klein werd."
"Oh ja, oh ja."
"Maar het was ook echt te groot hè, Cornelius?"
"Als ik mijn orgel maar weer terug krijg."
"Dat komt wel weer goed. Eerst maar beter worden. Je moet maar gaan slapen, Cornelius, dat is het beste."
"Ja, dat is goed."
Hij sloot meteen zijn ogen. Ik legde nog even mijn hand op zijn hand en die voelde koud aan. Maar hij scheen het al niet meer te merken. Ik deed het licht uit en liet hem achter in de kamer.
Mijn vader heeft hem niet mogen ophalen voor de kerstdagen. Cornelius was te zwak om te worden vervoerd.
Op Kerstavond werd mijn vader gebeld dat Cornelius was overleden op 61-jarige leeftijd aan een acute hartstilstand, mede als gevolg van zijn longontsteking. Dora had hem op zijn kamer gevonden, op de grond. Een fotootje van zijn moeder lag verfrommeld in zijn handen.

III
Bij de begrafenis was Dora er ook. Ik zat een paar meter rechts van haar en merkte ineens dat door Downs vervormde gezicht zijn eigen regelmaat had. Mooi kan ik het niet noemen, maar het was niet onaangenaam om naar te kijken, ik bedoel, je schrok niet voortdurend en na enige tijd begon het me op te vallen hoe expressief dat gezicht was. Elke emotie leek je te kunnen terugzien. Terwijl mijn vader hortend en stotend over het leven van zijn broer vertelde in de aula, keek ik naar Dora. Vooral omdat haar verdriet zo echt was, alsof zij een vriend had verloren en ik maar niet wilde weten dat Cornelius voor iemand buiten de familie een vriend kon zijn. Ik schaamde me voor het idee dat ik hem claimde, dat ik dacht dat hij van ons was en heel zijn levensgeluk alleen onze prestatie moest zijn. Wij hadden hem verdragen en menswaardig behandeld. Natuurlijk. Als wij het niet deden wie dan wel?
Na de begrafenis kwam Dora bij me staan.
"Ik zag je naar me kijken."
"Pardon?" zei ik.
"Jij keek naar mij. Waarom keek jij naar mij?"
"Eh, jij hebt met Cornelius in het tehuis gewoond, hè?"
"Cornelius en ik waren vrienden, hele grote vrienden. Maar hij wilde het niet. Niet altijd. Ben jij Gerard?"
"Ja. En jij bent Dora," was mijn overbodige toevoeging.
Ze knikte.
"Cornelius heeft papieren. Wie moet de papieren?"
"Wat?"
"Cornelius was knap. Cornelius kon schrijven. Ik heb hem het papier gegeven. Zij," ze wees naar haar begeleider, de afdelingsleider in het tehuis, "gaven hem een paar velletjes. Dat wilde hij niet. Hij wilde plakpapier."
"Plakpapier?"
"Ja, van de muur."
"Oh, behang, behangpapier?"
"Ja, behang."
"Moet ik het jou geven?"
Ik had willen zeggen dat Cornelius niet kon schrijven. Dat al die lessen van die geduldige buurjongen vergeefs waren geweest. Wat er ook door Cornelius op het behang was neergekalkt had geen enkele waarde. Ik wilde opeens van haar af. Ze had me al die tijd recht in de ogen aangekeken, zelfs - al kan ik het me verbeelden - met een lichte meewarigheid, alsof ze mijn ontreddering aanvoelde en niet wilde laten merken dat zij mij op een leugen had betrapt. Het zat me ook dwars dat ze gemerkt had dat ik naar haar had gestaard. Ik wilde zeggen dat de papieren er niet toe deden, maar ook dat ging niet. Zij dacht dat ze belangrijk waren. Ik wilde niet dat zij, juist zij niet zou denken dat wij van de familie geen zorg hadden om Cornelius en zijn bezittingen.
"Ik heb de papieren bewaard, want ze wilden het weggooien."
Ik wees naar de begeleider die met een vreemde blik even naar ons keek maar toen op mijn vader afstapte.
"Ja, hij. Maar ik zei dat ik het zou doen en toen heb ik alles in mijn kledingkastje gestopt."
Ze begon opeens hard te lachen, haar ogen stonden vol plezier. En ik begreep dat zij die ene overwinning had willen behalen voor Cornelius, voor haar vriend.
"Ik wil ze wel zien," hoorde ik mezelf zeggen. "Ik kom ze wel halen."
"Nee, hoeft niet," zei ze. "In mijn tas, kom."
Ze pakte me bij de hand, trok me mee naar de zaal, maar raakte toen in de war.
"Wil je naar de jassen? Naar de garderobe?"
"Ja, naar de garderobe, de mevrouw heeft het papier."
Uit de tas die ze ter bewaring had afgegeven kwam een groot pak tevoorschijn, de papieren van Cornelius, gewikkeld in een plastic boodschappentas van Albert Heijn.
Ik heb Dora daarna nooit meer gezien. Na de begrafenis ging het pak papier de kast in. Het leven hernam zijn gangetje en ik werd al snel door andere zaken in beslag genomen. Maar een paar weken later werd ik toch nieuwsgierig en bracht de papieren naar Jasper, een vriend van mij, een wiskundige die bij een astronomie afdeling van de universiteit van Groningen werkte. Of hij wilde kijken of er in al die tekens en symbolen nog enige intelligentie te ontdekken viel.

IV

Een paar weken belde ik Jasper Breedveld op, zonder al te hoge verwachtingen. Ik had de laatste weken zelf naar de kopie van Cornelius' behangteksten zitten staren in de hoop dat ik het patroon zou kunnen herkennen. Ik zag wel dat er een patroon was, maar had geen idee in welk vakgebied het zat. Was het een muzieknotatie? Een soort wiskunde? Chemische formules? Of een of andere taal en had Cornelius poëzie geschreven?
"Met Jasper Breedveld."
"Hai Jasper, met Gerard."
"Ah, ja, ik verwachtte je al. Ik heb goed nieuws voor je. Ik heb een deel van de tekst kunnen ontcijferen. Een klein deel maar. Maar ik weet nu zeker dat je door iemand erin bent geluisd of dit is de grootste vondst van de eeuw."
"Hozeo? Wat heb je dan gevonden?"
"Waarom kom je morgen niet even langs? Het is veel leuker om het je te laten zien. Dan kunnen we meteen eens overleggen hoe we verder gaan."
"Dat is goed, maar kun je dan helemaal niks zeggen?"
"Veel te leuk om het je te laten zien, Ik zie je morgen. Ik ben vanaf 1 uur op het instituut."
Ik maakt een afspraak voor de volgende dag.

Jasper keek op van achter zijn beeldscherm toen hij me zag binnenkomen.
"Hallo, hallo. Goed je te zien."
Ik gaf hem snel een hand en ging zitten op de stoel tegenover het bureau.
"Jij hebt wel de neiging om te dramatiseren zeg. Een hele dag wachten."
Jasper grinnikte.
"Wacht even. Ik haal even de pagina op waar ik aan heb gewerkt gisteren. Ik heb de tekst in gescand en verdeeld over normale a4 pagina's. Wist je dat je oom precies 144 vellen behangpapier gevuld heeft? En nog iets ander curieus, iemand heeft de papieren voor hem op maat gesneden, met grote nauwkeurigheid."
"Hoe bedoel je? Het was een zootje toen ik het kreeg."
"Zeker, het was gescheurd en alle stukken papier hadden een andere lengte. Maar het was niet moeilijk om de scheurlijnen te vinden en zo de oorspronkelijke papieren te reconstrueren. Hij heeft 144 vellen behang gebruikt die elk precies 2 meter 33 centimeter lang waren. Op elk van die vellen papier staan 6765 tekens of symbolen, blijkbaar samengesteld uit een alfabet van 55 verschillende tekens. Het lijkt een zootje omdat hij geen strakke indeling van zijn regels gebruikt en soms schrijft hij diagonaal en op sommige plaatsen lijken de tekens te ontbreken, totdat je beter kijkt en ziet dat ze door potlood zijn gemaakt."
"Je bedoelt dat het een taal is?"
"Dat is nu wel zeker. Er zit regelmaat in. Alleen ontbreekt elk spoor van interpunctie, er zijn geen hoofdletters, geen komma's, geen punten."
"Als hij had geprobeerd om Nederlands te schrijven, dan had je ook een patroon ontdekt. Bepaalde letters zouden zijn voorkeur hebben gehad vanwege hun vorm. Dan ga je al gauw denken dat die letters in hun regelmaat net zo van elkaar verschillen als bij Nederlands. De e komt het meeste voor en dan de o en dan de n etc. Maar het hoeft dan nog geen taal te zijn."
"Dat dacht ik dus ook," zei Jasper. De regelmaat was niet te verbinden met Nederlands. En dat wqas de enige taaldie je oom kende had ik begrepen, dus ik keek eerst niet verder."
"Je bedoelt toch niet dat mijn oom hier in een andere taal heeft geschreven?"
"Ik kan daar nog niets over zeggen. Die 55 tekens zijn heel vreemd, en de regelmaat is er wel, maar het lijkt niet te horen bij een gewone taal."
"Dus gewoon gekrabbel."
"Het heeft er alle schijn van, behalve dit."
Hij draaide het scherm half om zodat ik vanaf mijn stoel kon meelezen.
Ik zag een reeks van symbolen. Het leek op het handschrift van mijn oom, maar veel regelmatiger.:



"Prachtig hè? Ik heb de computer de regelmaat laten terugvinden in de symbolen die je oom gebruikt en dan krijg je dit. En toen heb ik het door een vertaalmatrix laten lopen waar ik al een paar jaar aan gewerkt heb. Het hoort eigenlijk bij het Seti-project, en het is bedoeld om regelmaat en patronen te ontcijferen in de ruis van kosmische straling. Maar goed. Op een bepaald moment word je hier zo melig van dat je alles wel wilt proberen. Ik zal het je laten zien na de ontcijfering."
Hij drukte op een knop en voor mijn ogen kwam een reeks cijfers op het scherm te staan:

0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, 89, 144, 233, 377, 610, 987, 1597, 2584, 4181, 6765, 10946

Ik keek hem stomverbaasd aan.
"Konijnen!" zei Jasper.
"Hoor eens," begon ik.
Jasper begreep dat ik het geplaag en het uitstel meer dan zat was.
"Je herkent het niet? Dit is de Konijnenreeks of Fibonacci-reeks. Het ontstaat door te beginnen met 0 en 1 en elke volgend getal is dan de som van de twee voorafgaande.
Dus je hebt nul plus 1, = 1, dan 1 plus 1 = 2, dan 2 plus 1 = 3, 2 plus 3 is 5 etc. Het heet de konijnenreeks omdat dit ook de manier is waarop het aantal volwassen konijnen toeneemt."
"Maar mijn oom had toch geen enkel verstand van wiskunde? De man kon niet optellen en niet aftrekken. Hoe is dat mogelijk? Niet alleen die wiskundige reeks, maar dan ook nog eens in een code? Als hij het al kon, waarom zou hij het dan verborgen hebben gehouden?"
"Allemaal vragen voor jou. Mijn taak is de ontcijfering. En ik weet nu dat je oom de Fibonaccireeks kende. Maar dit is nog lang niet alles. Kijk eens hier naar:

∫√√√

"Zegt me helemaal niets."
"Het volgende stuk ook niet, denk ik. Jij deed geen wiskunde hè? Moet een vreemd idee zijn dat je zogenaamde zwakzinnige oom hier een wiskunde hanteert die ver boven jouw petje ging. Dit is wat het vertaalprogramma ervan maakt. Het is de wiskundige formule voor de Fibonacci-reeks, hij schrijft hem alleen op één regel zodat je het niet meteen als een wiskundige formule herkent.

∫n = (1+√5)n - (1-√5) n / 2n√5

"Maar hoe weet je nou zeker dat al die getallen die hier staan tot deze reeks behoren? Heeft hij niet gewoon wat cijfers achter elkaar opgeschreven?"
"Ja, hij heeft wat cijfers achter elkaar opgeschreven. Gerard, hij heeft op deze pagina de eerste 2000 Fibonacci-getallen opgeschreven, en blijkbaar met groot gemak. Hij heeft de formukle die de reeks genereert opgeschreven. Heel trefzeker, want als hij hem op één regel opschrijft dan wist hij wat hij deed, want in een boek had hij hem uitsluitend over twee regels kunnen zien.
En dat is nog tot daaraan toe, maar hij heeft ook op een tweetal plaatsen zijn eigen berekening gecontroleerd. Gerard, dit is de reden dat ik hier helemaal overstuur van ben. Dit kan de grootste vondst zijn van de laatste tien jaar, van de eeuw misschien wel. Kijk ik kan me nog voorstellen dat je oom als een soort idiot savant de Fibonacci getallen kan produceren. Het is een eenvoudige recursieve bewerking want je hoeft steeds alleen maar twee getallen op te tellen, en ik weet wel dat het niet erg waarschijnlijk was dat je oom zowiezo kon tellen, maar dat maakt het optellen alleen nog niet bijzonder. Die formule hanteren is al van een geheel andere orde, maar oké, dan kunnen we nog zeggen dat hij het heeft overgeschreven. Er is geen bewijs dat hij het ook begrepen heeft, al is het overschrijven alleen al een prestatie van enig belang. Ik was inmiddels al aardig onder de indruk, maar wat nu volgt overtreft dit alles nog makkelijk."
"Ik luister," zei ik. Ik was al zo enorm onder de indruk van wat ik had gehoord, dat ik me niet kon voorstellen dat hij het voorafgaande kon overtreffen.
"Gerard, op deze twee plaatsen doet hij een kleine controle van zijn berekening. En dan past hij opnieuw een formule toe. Weet je hoe lastig het was die formule af te leiden? De algemene Fibonacci formule is al bekend vanaf de 18e eeuw. Maar pas in 1972 kwam iemand op het idee om een formule te hanteren om te toetsen of een bepaald getal ook een Fibonacci-getal is. Dat heet de test van Gessel: een getal n is een getal in de Fibonacci-reeks als 5n2 + 4 of 5n2 − 4 een kwadraat is. Je oom past die test toe. Hij moet hem onafhankelijk van Ira Gessel ontdekt hebben."
Ik wist niets te zeggen terwijl Jasper me gespannen aankeek.
"Gerard, snap je het dan nog niet? We hebben hier met drie wonderen bovenop elkaar te maken. Wat zijn de kansen dat je oom in staat was normaal te rekenen? Bijna nihil. Wat zijn dan de kansen dat hij wiskunde had kunnen leren. Nog geringer. Maar stel je eens voor dat hij zich wiskunde op dit niveau kon eigen maken gewoon door zelf na te denken? Heb je enig idee over welke graad van genialiteit je dan moet spreken? Het is buiten elke schaal. En, dit was nog maar het eerste stuk behang."
Hij wees met een losse vinger naar de andere 143 vellen behang, die losjes op een tafeltje in de hoek lagen. "Wie weet wat daar nog allemaal in zit?"

Geen opmerkingen: